Site-hulpmiddelen

Gebruikershulpmiddelen


Dit is een oude revisie van het document!


Wat God zegt

1. Een inleidende zin

De belangrijkste tekst uit de Thorah, de kern van de Hebreeuwse Bijbel, is Exodus 20:2-17. Dit Bijbelgedeelte kennen de joden als De Tien Woorden.

Deze “Tien Woorden” worden ingeleid door een korte zin. Pieter Oussoren vertaalt deze zin als volgt:

God spreekt al déze woorden en zegt:

In de oude Statenvertaling luidt deze zin:

Toen sprak God al deze woorden, zeggende:

Niets bijzonders zou je zeggen. In het zinnetje wordt alleen gezegd dat God de Tien Woorden uit gaat spreken. Toch liggen in dat simpele inleidende zinnetje vele betekenissen verborgen. Betekenissen die pas aan de oppervlakte komen als je de Hebreeuwse grondtekst zélf ter hand neemt.

Begrijp me goed, ik zeg niets over het vertaalwerk van Oussoren en de Statenvertalers. Die hebben prima werk afgeleverd. Het probleem heeft te maken met het Hebreeuws zelf. Die taal is zo diep en zo rijk, dat vertalers veel buiten beschouwing moeten laten.

In een eenvoudig inleidend zinnetje als dit zitten al zoveel betekenissen verborgen dat je er een heel document over vol kunt schrijven. Dat heb ik bij deze gedaan.

Omdat het Hebreeuws in dit document een hoofdrol speelt, is het handig als je eerst mijn document Het Hebreeuws doorlees.

Over de Hebreeuwse grammatica vind je meer in mijn document De grammatica van het Hebreeuws.

2. De zin in het Hebreeuws

2.1. De zin zelf

In het Hebreeuws staat er in Exodus 20:1:

wà-jədàber èlohīm eth kol hà-dəvarīm ha-elèh lemor.

2.2. De waw aan het begin

Het eerste Hebreeuwse woord is dus wà-jədàber. Het voorvoegsel hoort bij wat ik gemakshalve “klein grut” noem, letters of korte woordjes die geen “stam” hebben. In het Hebreeuws fungeren deze letters of woordjes als lidwoorden, voorzetsels, voegwoorden, voornaamwoorden, enzovoort.

Werkwoorden en naamwoorden hebben wél een “stam” en kunnen grammaticaal vervoegd of verbogen worden. Voor, achter of tussen die stamletters staan vaak één of meer extra letters, die aangeven in welke grammaticale vorm het werkwoord of naamwoord staat.

In woorden met een stam zitten zoveel betekenissen verborgen dat ze een zin rijk en diep maken. Toch wordt een zin pas een zin door dat “kleine grut” dat om die woorden heen staat. Dat “kleine grut” bestaat soms maar uit één letter, die als voorvoegsel aan een werkwoord of naamwoord wordt vastgeplakt. De aan het begin van deze zin is daar een voorbeeld van.

bestaat uit de letter waw en uit een klinker om die letter uit te kunnen spreken.1) Het beeld van de waw is een haak. Een haak verbindt twee zaken met elkaar. In dit geval verbindt hij de tekst van de Tien Woorden met de tekst die daaraan voorafgaat.

In de Hebreeuwse Bijbel wemelt het van deze waw’s. Zij fungeren als voegwoordjes die losse tekstgedeelten met elkaar verbindt. Je kunt ze vertalen met ons woordje ‘en’.

Zoals elke Hebreeuwse letter heeft de waw een getalswaarde. De getalswaarde van de waw is 6.

Volgens het Bijbelse scheppingsverhaal heeft God alles wat er is in zes dagen geschapen. Op de zesde dag schiep Hij de mens. Volgens de Joodse Overlevering wil God dat die mens alles wat Hij geschapen heeft weer met elkaar gaat verbinden.2)

De mens is dus bedoeld als de waw van schepping. Pas als die waw zijn werk heeft gedaan, is Gods scheppingswerk voltooid.

Het Hebreeuwse woord voor “scheppen” is bara. Bara bestaat uit de letters bēth, rēsj en alèf. De getalswaarde van deze letters is respectievelijk 2, 200 en 1.

De 2 staat voor de tweeheid en de 200 is daar de verst ontwikkelde vorm van. Schepping is in eerste instantie namelijk tweemaking. God maakt allerlei zaken en zet daar andere zaken tegenover.

Daarmee is de schepping echter niet afgelopen. Het woord bara, ‘scheppen’ eindigt met een alèf, met de getalswaarde 1. Pas als de mens alles één heeft gemaakt is de schepping af.

Hoe maakt de mens dat alles één?

Door zich aan de Tien Woorden te houden. De essentie van die woorden is liefde. Het Hebreeuwse woord voor liefde is àhàvah. Àhàvah bestaat uit de letters alèf, , bēth en . De getalswaarde van deze letters is respectievelijk 1, 5, 2 en 5. Totaal is dat 13. 13 is ook de getalswaarde van het woord èchad, wat ‘één’ betekent. Liefde is dus iets wat één maakt.3)

De éénheid is God zélf. Door lief te hebben, brengen wij mensen de delen van de schepping weer terug naar de éénheid, naar God zélf.

Dat alles betekent het voorvoegsel aan het begin van deze zin.

2.3. De (aan)spraak

Op het voorvoegsel volgt het woord jədàber. Jədàber is een grammaticale vervoeging van de werkwoordsstam davàr, die ‘(aan)spreken, voor zich trachten te winnen, bevelen, beloven’ betekent.

Davàr heeft dus met “spreken” te maken, maar niet in een vrijblijvende zin. Davàr is iets zeggen dat de toehoorders aanspreekt, dat iets bij hen teweeg brengt, dat iets van hen verlangt en hen ook iets belooft.4)

De stam davàr bestaat uit de letters dalèth, bēth en rēsj. Deze letters keren ook terug in jədàber, maar worden dáár voorafgegaan door een jōd. Deze extra letter geeft aan dat hier sprake is van een hij-vorm.5)

Ook geeft ze informatie over de tijdsvorm waarin het werkwoord staat: een tijdsvorm waarin iets voortduurt in de tijd.6) Jədàber zou je dus kunnen vertalen als ‘hij is voortdurend bezig met (aan)spreken’.

De werkwoordsvorm van jədàber is de piël. Deze piël geeft aan dat hij met dat aanspreken op een hele concrete manier bezig is en dat hij dat in zijn eentje doet.7)

2.4. God

De “hij” waar ik het in de vorige paragraaf over had, is God zélf. God zélf is hier “voortdurend bezig” met ons “aan te spreken”.

Het Hebreeuwse woord voor God is Èlohīm. Èlohīm is een mannelijke meervoudsvorm. Dat zie je aan de grammaticale uitgang -īm. Je moet Èlohīm dus eigenlijk vertalen met ‘goden’. Dat kan echter niet, want God is één.

In het Hebreeuws kan het meervoud echter ook iets kwalitatiefs zijn, iets dat het gewone overstijgt.8) Je zou Èlohīm dan kunnen vertalen als ‘Degene die meer is dan een “gewone god”, ‘Degene die de term “god” overstijgt’.

2.5. Eth en kol

In de Masoretische tekst staat boven het woord Èlohīm een “koning”, een zangtekentje dat aangeeft dat dit woord gescheiden is van het woord of de woorden die erna komen.9)

De woorden wà-jədàber èlohīm horen bij elkaar. Daarna komt een nieuw gedeelte van de zin, dat maar uit één woordje bestaat, namelijk eth. Eth hoort net als bij het “klein grut”. Eth geeft aan wat het lijdend voorwerp is. In de gebruikelijke vertalingen wordt het nooit vertaald. Toch is het geen onbetekenend woordje.

Eth bestaat uit de letters alèf en thaw. Alèf is de eerste letter van het Hebreeuwse alfabet en thaw is de laatste letter van het Hebreeuwse alfabet. Dat alfabet kun je zien als de weg die God aflegt om bij ons mensen te komen. Eth zou je dan kunnen vertalen als ‘de hele weg van God, van het begin tot het einde’.

De alèf staat voor de éénheid, voor God zélf dus, en de thaw staat voor de Godverlatenheid.

Het beeld van de thaw is het kruis, het martelwerktuig waarin Jezus gehangen heeft. Volgens de christenen begon de weg van Jezus bij God en eindigde die op het kruis, de plek waar hij zich van God verlaten wist. De weg van Jezus is volgens christenen de weg die God zélf gaat om in onze situatie te komen. Daarbij gaat Hij tot het uiterste, tot de thaw.

De getalswaarde van de thaw is 400. 400 staat voor de eindeloos lange tijd. Eth lijkt dus een onomkeerbare weg, een weg waarin Gods éénheid voorgoed teloor is gegaan.

Misschien hebben de Masoreten daarom onder eth een “koning”, een scheidingstekentje gezet.

Daarna volgt weer een nieuw gedeelte van de zin. Een gedeelte dat begint met het woordje kol. Ook dat hoort bij het “klein grut”. Kol bestaat uit de letters kàf en lamèd. Dat zijn de middelste letters van het Hebreeuwse alfabet. Zij verbinden beide helften van dit alfabet met elkaar.

Kol is dus iets heel anders als eth. Eth trekt het alfabet uit elkaar en kol houdt het alfabet bij elkaar.

Kol betekent ‘alles, geheel’. Kol maakt van de weg die het alfabet aflegt een éénheid.

2.6. Dit Woord

Na eth en kol volgt het woord hà-dəvarīm.

is alweer “klein grut”. is het Hebreeuwse lidwoord. Ons ‘de’ of ‘het’ dus. Met een lidwoord wijs je een woord aan. In dit geval is dat het woord dəvarīm, een zelfstandig naamwoord dat ‘woorden’ betekent.

Als je iets aanwijst is er ook iets wat je niet aanwijst, iets dat zich voor je verbergt. In dit geval is dat de verborgen kant van de woorden, de kant die je niet in het schrift kunt uitdrukken.

“Woorden” schreef ik, want dəvarīm is weer een mannelijk meervoud. Ook hier kan dat meervoud iets kwalitatiefs zijn, iets dat het gewone overstijgt. Dəvarīm kun je dan vertalen als ‘hét woord’, als een Woord met een hoofdletter. De dəvarīm zijn de Tien Woorden, die eigenlijk maar één Woord vormen. Het ene Woord waarin God zichzélf helemaal uitspreekt.10)

De stam van dəvarīm is davar. Davar betekent ‘woord, gezegde, bevel, belofte, gebeurtenis, zaak, betrekking’.

Net als bij davàr gaat het hier niet om iets vrijblijvends. Davar is een woord dat je ergens bij betrekt, dat iets kan doen, dat een zaak kan worden. Het blijft niet “in de lucht hangen”. Het gebeurt, het wordt iets concreets. In Jesaja 55:10,11 wordt dit gebeuren als volgt beschreven:

Ja,
zoals neerdaalt de regen
en de sneeuw uit de hemel,
en daarheen niet terugkeert
dan nadat hij de aarde heeft gelaafd,
haar heeft doen baren en doen uitspruiten,-
en zaad heeft gegeven aan de zaaier
en brood aan de eter,-
zo zal mijn woord zijn
dat wegtrekt uit mijn mond:
het keert niet ledig tot mij terug,-
dan nadat het gedaan heeft wat mij behaagt
en heeft doen lukken
waarvoor ik het uitzond
’.11)

Na het zelfstandige naamwoord hà-dəvarīm volgt het bijvoeglijke naamwoord ha-elèh. Elèh betekent ‘deze’ of ‘die’. Hà-dəvarīm ha-elèh betekent dus ‘deze woorden’, of beter ‘dit Woord’.

Dit Woord is een geheel. Deze Tien Woorden vormen een éénheid. Daarom staat voor hà-dəvarīm het woordje kol, het woordje dat aangeeft dat het Hebreeuwse alfabet een geheel vormt.

Dat Woord is ook iets dat tot het uiterste gaat. Dat wordt aangegeven door het woordje eth, dat aan kol voorafgaat.

God komt met Zijn Woord in de geschapen wereld terecht, de wereld waarin tegenover elk “iets” een “tegen-iets” staat, waarin alles in stukken ligt. Daardoor breekt het zelf ook in stukken. Dat is eth. De stukken van het Woord worden vervolgens weer aan elkaar gelijmd. Dat is kol.

En dat is weer precies wat het Hebreeuwse woord voor “scheppen” betekent. Scheppen begint namelijk met de tweemaking en eindigt met een nieuwe vereniging.12)

Gods Woord is een Woord dat schept.

Dat alles betekent eth kol-hà-dəvarīm ha-elèh.

2.7. Zeggen

Onder het woord ha-elèh staat weer een “koning”, een scheidingstekentje. In dit geval gaat het om een ‘hoofddeler”, een deler die deze korte zin in tweeën deelt.

Wà-jədàber èlohīm eth kol-hà-dəvarīm ha-elèh is de eerste helft van deze korte zin.

Nu volgt de tweede helft. Die tweede helft bestaat maar uit één woordje, namelijk lemor.

Lemor begint met een voorvoegsel, met “klein grut” dat uit één letter bestaat, namelijk de lamèd. Het beeld van de lamèd is de prikstok. Een prikstok is een voorwerp waarmee je je vee voortdrijft. Daarmee drijf je het ergens naar toe.

In dit geval fungeert de lamèd als een voorzetsel dat ‘tot, in de richting van’ betekent.

God gaat met Zijn woord een bepaalde richting uit. Hij gaat dat woord uítspreken. Op het voorvoegsel volgen namelijk de letters alèf, mēm en rēsj. Samen vormen die letters een werkwoord, waarvan de stam amàr is. In dit geval heeft die stam echter andere klinkers. Met die klinkers spreek je het werkwoord uit als emor. Emor is een onbepaalde wijs die je kunt vertalen als ‘uitspreken’.

Als God iets uitspreekt, gaat er iets gebeuren. Dan komt er iets concreets tot stand.

Volgens de Joodse Overlevering staan de drie letters van emor voor de drie elementen. De letter alèf staat voor het element esj, ‘vuur’. De letter mēm staat voor het element màjim, ‘water’. En de letter rēsj staat voor het element roeàch, ‘wind’.13) Deze drie elementen voegt God samen en maakt daarmee een vierde element, namelijk ’afar, ‘stof’.14)

Zo ontstaat dat wat wij “onze wereld” noemen.

Johannes, één van de auteurs van het Nieuwe Testament15), schrijft:

Het spreken van God is vlees-en-bloed geworden’.16)

Wat wij hebben gehoord, wat wij met onze ogen hebben gezien, wat wij hebben aanschouwd en onze handen hebben betast van het woord dat leven is.17)

Beide teksten gaan over Jezus.

Als God Zijn Woord uitspreekt, wordt alles zo concreet dat je het aan kunt raken. Dat geldt voor Jezus, maar het geldt ook voor al het andere dat er is, voor de hele schepping dus.

2.8. En nu de hele zin weer

In de volgende afbeelding heb ik dat alles nog eens samengevat:

De hele zin heb ik in het Hebreeuws weergegeven, compleet met klinkertekentjes en zangtekentjes en boven elk Hebreeuws woord heb ik de uitspraak in gewone letters gezet.

Om de zin structuur te geven, heb ik drie kleuren gebruikt:

  • Zwart voor de stam van de werkwoorden en de naamwoorden.
  • Rood voor de extra letters, de grammaticale letters van deze stamwoorden.
  • Blauw voor “klein grut”.

Onder de grammaticale letters heb ik aangegeven wat ze betekenen. “Hij” betekent dat het betreffende woord in de “hij-vorm” staat en “mv” betekent dat er sprake is van een meervoud.

Onder de twee werkwoorden heb ik extra informatie gezet over de tijd waarin het werkwoord staat en over de werkwoordsvorm.

Onder al deze gegevens heb ik de uitspraak van de Hebreeuwse zin nogmaals weergegeven. Met verticale grijze streepjes heb ik aangegeven waar de “koningen” staan, zodat je kunt zien uit welke delen de zin is opgebouwd. De gewone “koningen” heb ik aangegeven met stippellijntjes. De “koning” die aangeeft waar de zin in tweeën gedeeld wordt, heb ik aangegeven met een ononderbroken lijn.

Helemaal onderaan heb ik een poging gedaan om de zin te vertalen aan de hand van de betekenissen die ik in de vorige paragrafen besproken heb.

3. De Hebreeuwse stammen in de zin

3.1. Drie stammen

In paragraaf 1 schreef ik dat Oussoren Exodus 20:1 als volgt vertaald heeft:

God spreekt al déze woorden en zegt:

Onderaan de afbeelding uit de vorige paragraaf heb ik de vertaling weergegeven die ikzélf vanuit het Hebreeuws gemaakt heb:

En God is voortdurend bezig met (het) spreken (van) dit Woord, (dat) gescheurd (is en toch weer) heel (is geworden), om (het als volgt) uit (te) spreken:

Mijn zin is een stuk rijker dan die van Oussoren, maar als vertaling behoorlijk ingewikkeld. Toch heb ik er nog lang niet alle betekenissen van de Hebreeuwse woorden in verwerkt. Als ik alles er in verwerkt had, dan was de zin echt onleesbaar geworden.

Maar ook dán waren er dingen weggevallen. Je ziet dan namelijk nog steeds niet dat de woorden die ik met “spreken” en met “Woord” vertaald heb, dezelfde stamletters hebben. En dat hetzelfde geldt voor de woorden die ik met “dit” en met “God” vertaald heb. Ook zie je dan nog niet dat het woord dat ik vertaald heb met “uitspreken” een heel andere stam heeft dan de woorden die ik vertaald heb met “spreken” en “Woord”. Dat is jammer, want Hebreeuwse woorden met dezelfde stamletters horen bij hetzelfde betekeniscluster.18)

Het bijvoeglijk naamwoord dat ik met “dit” vertaald heb en het zelfstandig naamwoord dat ik met “God” vertaald heb, horen qua betekenis dus bij elkaar. Beide woorden hebben de stamletters alèf, lamèd en .

En ook het werkwoord dat ik met “spreken” vertaald heb en het naamwoord dat ik met “Woord” vertaald heb, horen qua betekenis bij elkaar. Beide woorden hebben de stamletters dalèth, bēth en rēsj.

Het werkwoord dat ik met “uitspreken” vertaald heb, heeft heel andere stamletters, en bevindt zich dus in een ander betekeniscluster. De stamletters van dat woord zijn alèf, mēm en rēsj.

Deze drie Hebreeuwse stammen vormen de basis van alle werkwoorden en naamwoorden in de zin. In de komende paragrafen zal ik de betekenis van deze stammen dieper uitspitten.

3.2. Wat Goddelijk is

We beginnen met de stam met de letters alèf, lamèd en .

Hoe je die stam uitspreekt, hangt af van de klinkers. Met tweemaal een qamèts, een “a”, spreek je hem uit als alah en met een tsere, een “e” en een səgol, een “è’’, spreek je hem uit als elèh.19) De klinkers zorgen ervoor dat alah iets anders betekent als elèh. Omdat de stam hetzelfde is, vormen die betekenissen echter één cluster.

Eerst alah. Alah betekent ‘bekrachtigen, bevestigen met een eed’. Als je de ander duidelijk wilt maken dat je de waarheid spreekt, kun je er een eed bij afleggen. Je zweert dan bij iets dat niet wisselvallig is, iets dat altijd hetzelfde blijft. In een wereld waarin alles constant veranderd is zoiets niet te vinden. Wél in de “wereld van de goden”.

Het Hebreeuwse woord voor een ‘god’ is el. Van dát woord is alah afgeleid. Letterlijk betekent el ‘iemand die sterk of machtig is’. Daarmee wordt niet bedoeld dat diegene grote spierballen of een grote mond heeft, maar dat zijn kracht in de tijd niet verminderd.

Het Hebreeuwse woord voor God zélf is Èlohīm. Èlohīm is de meervoudsvorm van el. In paragraaf 2.4 schreef ik dat de meervoudsvorm in het Hebreeuws ook iets kwalitatiefs kan zijn, dus iets dat het enkelvoud overstijgt. Èlohīm kun je dus vertalen als de ‘God van de goden’, de ‘kracht van de krachtigen’, de ‘macht van de machtigen’, de ‘almachtige’.

Èlohīm is dus iemand die op geen enkele manier stuk te krijgen is, iemand die onder alle omstandigheden blijft wie Hij is. Om die reden is alles wat Hij zegt betrouwbaar en alles wat Hij doet in orde.

Nu elèh, het ándere woord met de stamletters alèf, lamèd en . Elèh betekent ‘dit’ of ‘deze’. ‘Dit’ of ‘deze’ is iets dat aangewezen kan worden.

Ook Èlohīm heeft deze stamletters. Alleen eindigt dát woord met de meervoudsvorm -īm. Èlohīm zou je dus net zo goed kunnen vertalen als ‘Degene die dit of deze overstijgt’, die meer is dan alles wat je aan kunt wijzen.

Volgens Paulus, één van de auteurs van het Nieuwe Testament, kun je niet zeggen dat God ergens woont. Beter kun je zeggen dat alles in God woont.20)

Alles wat je aan kunt wijzen heeft grenzen en God is Degene die deze grenzen vaststelt. Doordat Hij dat doet, kan alles zijn wat het is, kan er niets onder de voet gelopen worden. Daarom noemt de Joodse Overlevering God ook wel de “rechter”, Degene die de wet handhaaft.

Het gaat dan niet om zomaar een wet, maar om de scheppingswet, de wet die er voor zorgt dat alles wat er is, zijn plek heeft. Als “rechter” is God daarom ook de “schepper”.21)

In het scheppingsverhaal waarmee het Bijbelboek Genesis begint is God de handelende persoon. Steeds staat daar namelijk dat God, dat Èlohīm, iets tot stand brengt.

Terug naar het woord elèh. Dat woord komt letterlijk voor in de Hebreeuwse zin die ik in dit document bespreek. Het is namelijk onderdeel van de frase hà-dəvarīm ha-elèh, die ik in paragraaf 2.6 vertaalde met ‘dit Woord’.

Nu we weten dat het woord elèh verwant is met Èlohīm, zou je hà-dəvarīm ha-elèh ook kunnen vertalen als ‘het Goddelijke Woord’, het Woord dat uit God voortkomt en dus zelf ook Goddelijk is. Johannes schrijft over dit Woord:

Sinds het begin is er het spreken; dat spreken is God nabij, ja God zelf is dat spreken; het is er sinds het begin, God zo nabij; alles geschiedt daardoor en buiten dat om geschiedt niet één ding dat is geschied’.22)

Tot slot wil ik de stam van het woord “God” nog eens letter voor letter bekijken:

De eerste letter is een alèf. Deze alèf staat voor de éénheid. Deze éénheid is God Zélf.

De tweede letter is een lamèd. In paragraaf 2.7 schreef ik dat de lamèd ook als een voorzetsel kan fungeren. Het betekent dan ‘tot, in de richting van’.

De derde letter is een . Het beeld van de is het venster. Het venster is iets waardoor je naar buiten kijkt.

De stam van het woord “God” zou je dus letter voor letter kunnen vertalen als ‘(de) éénheid (die ergens) naartoe komt (en die daar) naar uitkijkt’.

God is een éénheid die niet op zichzelf blijft, maar naar ons, Zijn schepsels, toekomt, en naar ons verlangt.

Ik moet denken aan het beeld dat Jezus in Lukas 15:11-32 voor God gebruikt. In dat tekstgedeelte schetst hij God als een Vader die op de uitkijk staat als wij, Zijn kinderen, van Hem weglopen en die ons tegemoet rent en omhelst als we weer naar Hem terugkeren.

In de volgende afbeelding heb ik alles nog eens samengevat:

3.3. Wat Gods Woord is (I)

Nu volgt de stam met de letters dalèth, bēth en rēsj.

Met de klinkers qamèts, “a” en pàtàch, “à”, spreek je die stam uit als davàr en met tweemaal de klinker qamèts, “a”, spreek je hem uit als davar.23). De klinkers zorgen ervoor dat davàr iets anders betekent dan davar. Omdat de stam hetzelfde is, vormen die betekenissen echter één cluster.

Ik begin met davàr. In paragraaf 2.3 schreef ik dat davàr met “spreken” te maken heeft. Niet in vrijblijvende zin, maar zo dat je je toehoorders aanspreekt, dat je iets bij hen teweeg brengt. Het woord jədàber, dat je in de Hebreeuwse zin vindt die ik in dit document bespreek, is daarvan afgeleid.

Het andere woord is davar. In paragraaf 2.6 schreef ik dat davar een woord is dat gebeurt, dat een zaak wordt. Het woord dəvarīm, dat je in de Hebreeuwse zin vindt die ik in dit document bespreek, is daarvan afgeleid.

Davàr en davar hebben dus allebei met woorden te maken die iets tot stand brengen.

In dit geval gaat het om woorden die van Gód komen, woorden waarmee Gód iets tot stand brengt.

3.4. Wat Gods Woord is (II)

De stam die ik in de vorige paragraaf behandeld heb, heeft drie letters, net als de meeste andere stammen in de Hebreeuwse Bijbel.

Om dieper in de betekenis van zo’n drieletterige stam te komen, kun je hem herleiden tot een tweeletterige stam. Hoe je dat doet heb ik in mijn document Tweehonderd een en dertig poorten beschreven.

Als voorbeeld heb ik daar de stam met de letters dalèth, bēth gebruikt. De stam van davàr en davar dus. Die heb ik daar herleid tot de stam met de letters dalèth en rēsj. Alle woorden met die stam heb ik in hoofdstuk 6 van dat document besproken. De betekenissen van die woorden heb ik vervolgens samengevat in de linkerkolom van een afbeelding die je in hoofdstuk 8 van dat document kunt vinden.

In het totaal gaat het om zeven extra betekenissen, die allemaal iets zeggen over woorden, in dit geval over woorden die van God komen. Uit die betekenissen blijkt dat deze woorden:

  1. Vrij zijn om hun werk te kunnen doen.
  2. Hun weg kunnen gaan, ondanks alle pogingen om hen het zwijgen op te leggen.
  3. Iets uitstralen.
  4. Eerbiedwaardig zijn, respect afdwingen.
  5. Door alle veranderingen heen, blijven wat ze zijn.
  6. De kern raken.
  7. Een plek vormen waar je je thuis kunt voelen.

In de volgende afbeelding heb ik dat alles nog eens op een rij gezet:

In de rechterbovenhoek zie je daar de drie letters van de stam dalèth - bēth - rēsj. De middelste letter heb ik lichtbruin gekleurd. Dat is de letter die niet meedoet in de tweeletterige stam dalèth - rēsj. Aan de linkerkant vind je de betekenis van de drieletterige stam en daaronder de betekenissen die daarbij komen als je deze stam herleid tot de tweeletterige stam.

Samen drukken ze uit wat woorden in het Hebreeuws zijn, in dit geval wat woorden zijn die van God komen.

3.5. Wat God uitspreekt

Gods woorden blijven niet bij God. God spreekt Zijn woorden uit. Het Hebreeuwse woord voor ‘uitspreken’ is amàr.

In paragraaf 2.7 schreef ik dat God met amàr onze wereld maakt.

Amàr is verwant met mor, wat ‘mirre’ betekent. Mirre is het eerste onderdeel van de zalfolie waarmee de misjkan geheiligd wordt.24)

De misjkan is de woning van God, die in het Bijbelboek Exodus beschreven wordt. In vertaling wordt dat vaak een ‘tabernakel’ of een ‘tent’ genoemd, maar het gaat hier niet om een primitief verblijf voor een nomadengod.

Volgens Weinreb kun je de hele schepping, de hele wereld, alles wat wij hier kunnen zien, horen, voelen en bedenken, Gods misjkan, Gods woning noemen. Die schepping kennen wij als een vat vol tegenstrijdigheden.

De Schepper zelf is echter één. Als die Schepper hier, in onze tegenstrijdigheden, afdaalt, wordt alles geheiligd, heel gemaakt. Dat betekent de zalfolie, waarvan mor, ‘mirre’, het eerste onderdeel is.

Mor heeft dezelfde stamletters als mir, het eerste gedeelte van de naam Mirjam. Het tweede gedeelte van die naam is jam, wat ‘zee’ betekent. Mirjam betekent dus een ‘zee van mirre’.

In de Hebreeuwse Bijbel kennen we Mirjam als de zus van Mozes, de schrijver van de Thorah. Ook in het Griekse Nieuwe Testament komen we die naam tegen. Daar wordt ze Maria genoemd. De bekendste Maria is de moeder van Jezus. Christenen noemen deze Jezus de Christus. Christus is de Griekse vertaling van Masjiàch, wat ‘gezalfde’ betekent.

Alles draait hier dus om de heilige zalfolie. Dat blijkt ook uit de aankondiging van Maria’s zwangerschap door een engel van God:

Geestesadem van de Heilige zal over je komen, kracht van de Allerhoogste zal je overschaduwen; daar zal wat voortgebracht wordt heilig genoemd worden, Zoon van God.’25)

Tweemaal klinkt hier het woord “heilig” of “heel”. Maria zou je dus kunnen zien als Gods misjkan, Gods woning in een notendop.

Terug naar het woord amàr, dat ik vertaalde met ‘uitspreken’.

Als God Zijn Woord uitspreekt, ontstaat er een wereld die heilig, die heel is. In die wereld woedt geen strijd om het bestaan, in die wereld heerst niet het recht van de sterkste. In die wereld worden kloven gedicht en tegenstellingen verzoend. Het is een wereld die God “goed” noemt.26)

4. Tweemaal tien woorden

In de vorige paragrafen beschreef ik de woorden van God meerdere malen als scheppingswoorden, woorden die de schepping tot stand hebben gebracht. In Exodus 20:1 gaat het echter over de Tien Woorden die God op de berg Sinaï uitgesproken heeft.

Zijn dat dan ook scheppingswoorden? Volgens de Zohar wel.27)

De Zohar legt een verband tussen de woorden die God in Genesis 1:3-30 uitspreekt en de woorden die God in Exodus 20:2-17 uitspreekt.

In Genesis 1:3-30 spreekt God tienmaal iets uit. Eénmaal op de eerste dag, éénmaal op de tweede dag, tweemaal op de derde dag, éénmaal op de vierde dag, éénmaal op de vijfde dag en viermaal op de zesde dag. De Joodse overlevering noemt dit de tien scheppingswoorden, de tien woorden waarmee God de schepping gemaakt heeft.

In het begin van die woorden staat dan steeds de frase “wà-jomèr èlohīm”.28) Èlohīm is het woord voor ‘God’, is een voegwoordje dat ‘en’ betekent, jomèr is afgeleid van amàr, wat ‘uitspreken’ betekent. Samen betekenen deze woorden ‘en God spreekt uit’.

Èlohīm en amàr zijn twee van de drie basiswoorden van het inleidende zinnetje op de Tien Woorden. Ook dáár spreekt God iets uit. Dáár staat dat er echter niet tienmaal, maar éénmaal. Daarna volgen zonder onderbreking de Tien Woorden.

Volgens Weinreb zegt God in de Tien Woorden wie de mens eigenlijk is. En door dat uit te spreken, schept Hij hem.29)

Met de tien scheppingswoorden schept God dus de wereld en met de Tien Woorden schept Hij de mens.

De Zohar noemt de Tien Woorden uit Exodus 20 het wezen van de tien scheppingswoorden uit Genesis 1.30)

Elk van de Tien Woorden brengt zij in verband met één van de scheppingswoorden.31)

Met elk van de tien scheppingswoorden schept God een stukje van onze wereld en met elk van de Tien Woorden schept Hij een stukje van de mens.

Weinreb noemt de mens een samenvatting van de hele schepping. Elk verschijnsel in de schepping is dus ook op één of andere manier in jezelf te vinden.32)

Wat er met de mens gebeurt, gebeurt ook met de schepping. Zolang de mens zich aan de Tien Woorden houdt, houdt hij niet alleen zichzelf in stand, maar ook de schepping. Wanneer de mens de Tien Woorden aan zijn laars lapt, vernietigt hij niet alleen zichzelf, maar ook de schepping. De profeet Jeremia beschrijft dit afbraakproces als volgt:

Hoe dwaas is mijn gemeente,
mij kennen zij niet,
onverstandige kinderen zijn het,
begrip hebben ze niet;
wijs zijn ze als het om kwaaddoen gaat
maar goeddoen, dat kennen ze niet.
Ik zag het land aan,
en zie, die beefden,-
en alle heuvels: ze trilden.
Ik zag,
en zie, weg was de mens,-
en alle vogels van de hemel waren gevlogen.
Ik zag,
en zie, de wijngaard was nu de woestijn,-
en al zijn steden
waren gesloopt
door het aanschijn van JHWH,
de verschijning van de gloed van zijn toorn
.33)

5. Tien Woorden

Tot zover de inleidende zin. Nu zal ik de Hebreeuwse tekst van de Tien Woorden zelf behandelen. Dat doe ik in de volgende documenten:

Om deze documenten goed te kunnen lezen, is het handig dat je iets van het Hebreeuws weet. Daarom raad ik je aan om van te voren mijn document Het Hebreeuws door te lezen.

1)
In het Hebreeuws zijn alle letters medeklinkers. Met behulp van klinkers kun je deze letters uitspreken. Zie Tekentjes voor de klinkers.
2)
Zie Weinreb, Friedrich (1981) Letters van het leven, p. 80-82.
5)
Zie Hij.
11)
De vertaling is van Pieter Oussoren.
12)
Zie paragraaf 2.2.
13)
De drie letters van emor vormen de beginletters van de drie elementen esj, màjim en roeàch.
14)
Weinreb, F (1979) De schepping, p. 97-99.
15)
Het Nieuwe Testament is het christelijke commentaar op de Hebreeuwse Bijbel
16)
Johannes 1:14a in de vertaling van Pieter Oussoren.
17)
1 Johannes 1:1 in de vertaling van Pieter Oussoren.
19)
De betekenis van de namen van de klinkers vind je in de paragraaf Elke klinker heeft een windrichting.
21)
Zie Weinreb, F (1993) Het mensbeeld in de Kabbala, p. 57, 96, 103.
22)
Johannes 1:1,2 in de vertaling van Pieter Oussoren.
23)
De bēth, de b, wordt in beide gevallen uitgesproken als een v. Zie De letters en de mens.
25)
Lucas 1:35b in de vertaling van Pieter Oussoren.
26)
In het Bijbelse scheppingsverhaal noemt God zijn schepping zesmaal goed en éénmaal zeer goed.
27)
De Zohar is het belangrijkste boek van de Kabbala, de Joodse mystiek.
28)
In vers 28 zijn de woorden omgedraaid. Daar staat “Èlohīm wà-jomèr”.
29)
Zie Weinreb, F (1976) De Bijbel als Schepping, p. 486.
30)
Zie Sperling, H.; Simon, M.; Levertoff, P.P. (1984) The Zohar, volume III, p. 280.
31)
Zie Lamoen, G.J. van (vert) (1984) Zohar. Het heilige boek van de kabbalah, p. 239-241.
32)
Zie Weinreb, Friedrich (1976), De Bijbel als schepping, p. 61.
33)
Jeremia 4:22-26 in de vertaling van Pieter Oussoren.