Site-hulpmiddelen

Gebruikershulpmiddelen


Het boek Genesis

1. Inleiding

Het eerste boek van de Thorah kennen wij als Genesis.

Net als de rest van de Thorah gaat Genesis over het Joodse volk, het volk Israël. In Genesis wordt verteld hoe dat volk ontstaan is. Dat merk je al aan de naam van het boek. Het Griekse woord Genesis betekent namelijk ‘wording’.

In Genesis 11:27 t/m 50:26 vind je verhalen over de “stamvaders” van Israël. Die stamvaders zijn zelf weer nakomelingen van de “eerste mensen”. Over die eerste mensen wordt geschreven in Genesis 2:4 t/m 11:26. Die eerste mensen komen zelf ook weer ergens vandaan. Die maken deel uit van de wereld, een wereld die geschapen is door God. Die schepping wordt beschreven in Genesis 1:1 t/m 2:3.

Maar wat hebben wij, moderne mensen, aan oude verhalen over een Joods volk en een Joodse God?

Wij hebben daar wat aan, wij kunnen daar iets aan hebben, omdat dat Joodse volk, dat volk Israël ook iets is dat in onszélf zit, een “plek” in onszélf vormt. Een “plek” die zo diep in ons verscholen is, dat we het niet eens aan kunnen tonen.

De joden noemen die “plek” de nəsjamah, de Goddelijke ziel, de “plek” waar wij God weerspiegelen.

En die Joodse God dan? Die Joodse God is de Bron van die nəsjamah. Deze Bron is haar “thuis”.

Genesis gaat dus over ons allemaal. Dat boek vertelt ons over onze eigen geschiedenis. Dat vertelt ons over onze nəsjamah.

Ook vertelt het ons over wat daar tegenover staat, dat wat de joden de nèfèsj noemen. De nèfèsj is iets wat wij allemaal kennen. Het is dat wat wij onze “psyche” noemen, het totaal van alles wat we denken, voelen en willen.

Volgens Genesis bestaan wij mensen dus uit een openbaar deel en een verborgen deel, een nèfèsj die op aarde leeft en een nəsjamah die in de hemel woont. Die tegenstrijdigheid wordt in het boek uitgebreid besproken.1)

In dit document wil ik daar meer over vertellen. Daarvoor maak ik gebruik van:

2. Resjīth en tholədoth

De Hebreeuwse naam voor het boek Genesis is Bəresjīth.

Bəresjīth is het eerste woord van dit boek. is een voorzetsel dat ‘in’ betekent. Resjīth is afgeleid van rosj, dat ‘begin’ betekent. Bəresjīth betekent dus ‘in (het) begin’.

Dat ‘begin’ typeert het hele boek Genesis.

Zoals ik al schreef, gaat het eerste gedeelte van het boek over het begin van de wereld, het tweede gedeelte over het begin van de mensheid en het derde gedeelte over het begin van het volk Israël.

En dat alles gaat dan weer over ons eígen begin, over dat waar wijzélf uit voortkomen.

Rosj kan ook ‘hoofd’ betekenen. Een hoofd is iemand die of iets dat de belangrijkste plaats inneemt. Dat ‘begin’ is dus geen primitief beginnetje, waaruit geleidelijk iets veel beters ontstaat. Het begint meteen met de hoofdzaak.

Een derde betekenis van rosj is ‘totaal’. Rosj is dus ook iets dat alles bevat. Het gaat hier dus om een hoofdzaak waar in notendop alles al in zit wat er uit voortkomt.

De rosj, het resjīth waarmee het boek Genesis begint, is het allereerste begin, het belangrijkste hoofd, de allesomvattende kern.

De zin waarin die rosj, dat resjīth genoemd wordt, luidt:

In resjīth schept God de hemel en de aarde’.

De hemel is de “wereld van God” en de aarde is “onze wereld”. Samen zijn ze alles wat er is. In dit resjīth schept God dus alles wat er is.

In de Kabbala stelt men dat resjīth gelijk aan de eerste səfirah. De səfiroth zijn de niveaus waarin de Schepper afdaalt naar onze wereld.2) Het eerste niveau is resjīth.

Kabbalisten noemen resjīthchochmah”. Chochmah is de Goddelijke Wijsheid.3) De Goddelijke Wijsheid is een Wijsheid die alles nog als een éénheid ziet. Christenen stellen die Wijsheid gelijk aan Jezus. Zij zien Jezus als degene door wie God alles geschapen heeft.4)

De resjīth van Genesis 1:1, is het begin, de hoofdzaak van ons allen. Zonder dat resjīth kunnen wij er niet eens zijn.

Zonder dat resjīth zou zelfs het boek Genesis er niet zijn. Dat resjīth zou je kunnen beschouwen als een zaadje waarin de hele “boom” van het boek Genesis tevoorschijn komt. Een “boom” met allerlei “takken”, die zich verder verdelen in “twijgjes”.

Die “takken” en “twijgjes” hebben namen. Eén van de takken heet “Adam”, een ander “Noach”, weer een ander “Abraham”. In het boek Genesis worden ze beschreven als personen, die kinderen krijgen, die zelf weer kinderen krijgen, enzovoort.

In het boek Genesis komt de frase “dit zijn de geboorten” telkens weer terug.5) Na deze frase volgt dan een naam van een persoon en het verhaal van zijn kinderen en wat zij meemaken.

De frase is een vertaling van elèh tholədoth. Tholədoth komt van jalàd wat ‘voortbrengen’ betekent. Het gaat hier dus om kleine resjīths”, resjīths op een kleinere schaal. “Hoofden”, “hoofdzaken” die een belangrijke rol in ons vervullen.

In Genesis 2:4 worden de eerste twee genoemd, namelijk de “hemelen en het aardland”. In Genesis 5:1 volgt een derde, namelijk “Adam”, en na hem volgen er nog vele anderen.

Al die personages zijn resjīths op kleinere schaal, resjīths die ons vormen tot wat we zijn.

3. Tweewording

3.1. Een grote bēth

De eerste letter van het boek Genesis is de bēth. De getalswaarde van de bēth is 2.

De bēth staat dus voor de tweeheid. Deze tweeheid typeert het hele boek. Het gaat hier dus om een belangrijke letter. Daarom is hij groter geschreven dan de andere letters.

3.2. Het eerste scheppingsverhaal

In het boek Genesis is er steeds sprake van twee zaken of personen die een tegenstelling vormen. Dat begint al in het eerste verhaal, het verhaal van de schepping.

Het scheppen zélf is tweewording. ‘Scheppen’ is de vertaling van het Hebreeuwse woord bara.

Bara betekent eigenlijk ‘(ver)delen, splijten’. Dat woord begint met de letters bēth en rēsj. De getalswaarde van de bēth is 2 en de getalswaarde van de rēsj is 200. Beide letters drukken dus de tweewording uit.

Bara eindigt echter met een alèf, dat de getalswaarde 1 heeft. De splitsing moet dus uitlopen op een nieuwe éénwording. Dan pas is de schepping voltooid.

De eerste tweeheid die in het scheppingsverhaal genoemd wordt is de tweeheid “hemel en aarde”.

Zoals ik al schreef, is de hemel de “wereld van God” en de aarde “onze wereld”. In “onze wereld” kunnen we van alles waarnemen en meten, maar van de “wereld van God” kunnen we niet eens aantonen dat die er is.

Verderop in het scheppingsverhaal volgen er nog meer tegenstellingen, zoals het licht en de duisternis, het water boven en het water beneden, het land en de zee, enzovoort. Al die tweeheden zijn een verdere uitwerking van de tegenstelling “hemel en aarde”.

Steeds gaat het hier om tegenstellingen die ook in onszelf aanwezig zijn.

3.3. Het tweede scheppingsverhaal

Op dit scheppingsverhaal volgt nog een tweede scheppingsverhaal.6) Dit verhaal speelt zich af in een tuin, die ‘Edèn heet. ‘Edèn betekent ‘verrukking’. Het gaat hier dus om een paradijselijke omgeving.

In die omgeving vinden twee splitsingen plaats.

De eerste splitsing is die van “Adam”.

Adam is het Hebreeuwse woord voor ‘mens’. Adam is afgeleid van damah, wat ‘lijken op’ betekent. Adam kun je dus vertalen als ‘ik lijk op’. Waar lijkt de mens op? Op God. Volgens Genesis 1:26 is hij namelijk geschapen “in Gods beeld”. Gods beeld is Gods weerspiegeling. Adam is dus de nəsjamah, de “plek” in ons die het dichtst bij God is.

Van deze Adam wordt een vrouw afgesplitst. Zij heet Eva. Haar afsplitsing maakt van Adam een man.

Het Hebreeuwse woord voor Eva is Chàwah. Chàwah lijkt erg op hawah, wat ‘zijn’ betekent.

Chàwah bestaat uit de letters chēth, waw en en hawah bestaat uit de letters , waw en . Alleen de eerste letters zijn dus anders. Bij Chàwah is dat een chēth en bij hawah een . De chēth lijkt sterk op de . Bij de chēth is er echter een streepje doorgetrokken. Dat streepje maakt een opening dicht.

Het beeld van de is een venster en het beeld van de chēth is een omheining. Het venster is iets waardoor je uitkijkt naar iets anders. Een omheining maakt zoiets echter onmogelijk. Als je achter een omheining leeft, denk je al gauw dat er buiten niets is, dat je ook kunt bestaan zonder dat wat er buiten je is.

De letters van hawah, ‘zijn’, vind je ook terug in de Naam van God, in JHWH. Alleen staat er daar een jōd voor.

Chàwah, Eva, staat ook voor een soort van ‘zijn’, maar wel een ‘zijn’ dat geen antenne heeft voor de wereld van God. Dat is de nèfèsj, de “lichamelijke” ziel, onze psyche. Die psyche houdt zich namelijk wel bezig met alles wat je kunt bedenken, voelen en willen, maar niet met wat je niet kunt bedenken, niet kunt voelen, niet kunt willen. Ze heeft dus uitsluitend een venster naar onze eigen wereld. Naar Gods wereld heeft ze een omheining.

In de volgende afbeelding heb ik dit alles nog eens op een rij gezet. Voor de duidelijkheid heb ik de hē’s lichtblauw en de chēth donkerblauw gemaakt:

Adam staat dus voor de nəsjamah en Eva voor de nèfèsj. Adam is het mannelijke en Eva het vrouwelijke. In het Hebreeuws staat het mannelijke dus voor het contact met de wereld van God en het vrouwelijke voor het contact met onze wereld.

Je mag dit echter niet één op één toepassen op de mannen en de vrouwen in ónze wereld. In ónze wereld is alles gemengd. In ónze wereld heeft elke man ook het vrouwelijke in zich en elke vrouw het mannelijke. Als dat niet zo was, zouden we niet eens in deze wereld kunnen bestaan.

Híer gaat het in de eerste plaats om het mannelijke en het vrouwelijke in jezelf, om je nəsjamah en je nèfèsj. Het doet er daarbij niet toe of je een man of een vrouw bent.

Terug naar het tweede scheppingsverhaal.

De tweede splitsing in dit verhaal is die van de boom in het midden van de tuin. Deze boom heet de “levensboom”. De afsplitsing daarvan heet de “boom van kennis van goed en kwaad”.

In het Hebreeuws is de ‘levensboom’ ’ets hà-chàjīm en de ‘boom van kennis van goed en kwaad’ ’ets hà-dà’àth tov wa-ra’.

Als je de getalswaarde van alle letters van ’ets hà-chàjīm bij elkaar optelt, krijg je 233. Als je de getalswaarde van alle letters van ’ets hà-dà’àth tov wa-ra’ bij elkaar optelt, krijg je 932.

233 : 932 = 1 : 4.7) De levensboom staat dus voor de éénheid en de boom van kennis van goed en kwaad voor de vierheid. De éénheid heeft te maken met “Gods wereld” en de vierheid met “onze wereld”.

Het gaat erom dat deze werelden met elkaar verbonden blijven. De “slang” heeft echter andere plannetjes.

In de Bijbel is de slang iemand die zich voordoet als de Messias, de verlosser, maar het juist niet is. Deze slang schildert de boom van kennis van goed en kwaad af als een boom met verrukkelijke vruchten. Eva raakt onder de indruk en eet een vrucht van deze boom. Daarna geeft ze ook Adam een vrucht van deze boom.

Zo verliezen zowel Adam als Eva het contact met de “levensboom”. Daarom kunnen ze niet in de tuin blijven.

God jaagt hen er uit en stelt bewakers met zwaarden op om te zorgen dat ze er niet meer in komen. Deze bewakers heten kəroevīm.8) Kəroevīm is het meervoud van kəroev. Kəroev bestaat uit de letters kàf, rēsj en bēth. De getalswaarde van de kàf is 20, de getalswaarde van de rēsj is 200 en de getalswaarde van de bēth is 2. Een kəroev staat dus voor de tweeheid op alle vlakken.

Als Adam en Eva het paradijs zoeken, zullen ze steeds weer op die tweeheid stuiten.9)

“Onze wereld” is nu losgekoppeld van “Gods wereld”. “Kennis” is nu losgekoppeld van het “leven”. Het is kennis geworden die de dood brengt.

Dit drama heeft in ons allemaal plaats gevonden. Daarom zijn we verscheurde wezens geworden, of we het nu beseffen of niet.

3.4. De Laatste Adam

Adam, de mens die op God lijkt, is dus mislukt.

Zoals ik schreef, staat Adam voor onze nəsjamah. Die nəsjamah doolt nu rond buiten het paradijs op zoek naar zijn verloren Bron.

Paulus, één van de schrijvers van het Nieuwe Testament, spreekt echter ook over een andere nəsjamah, een andere Adam. Een Adam die hij de “Laatste Adam” noemt, een Adam die zijn Bron nooit heeft verlaten.

Voor Paulus is die “Laatste Adam” Jezus, de hoofdpersoon van het Nieuwe Testament, die hij “de Christus” noemt.10) Christus is Grieks voor “Messias”. Voor Paulus en voor de andere christenen is Jezus dus de Messias, de verlosser.

Evenals de Eerste Adam heeft ook de Laatste Adam een vrouw. Het gaat hier om een vrouw die niet van hem afgesplitst is, die onafscheidelijk met hem verbonden is. Paulus noemt haar “het Lichaam van Christus”, het Lichaam van de Messias.

Zoals ik schreef, staat de vrouw in de Bijbel voor de nèfèsj, de psyche. Het “Lichaam van de Messias” is een psyche die nog één is met haar “Messias”, haar nəsjamah. Een psyche die haar nəsjamah belichaamt.

Volgens de Bijbel is de Messias een nakomeling van Adam en Eva.

In vers 3:15 wordt hij “Eva’s zaad” genoemd. Dit zaad zal de slang ‘voor het hoofd stoten’, zoals Pieter Oussoren vertaalt.

Hier komt het woordje ‘hoofd’, rosj weer terug. “Eva’s zaad”, de Messias, valt de slang dus in zijn kern, in zijn rosj aan.

De Messias is niet alleen een nakomeling van Adam. Hij was er ook al vóór Adam. Dat zeggen de christenen, maar ook de joden.

Volgens de kabbalist Izaac Luria is de Messias de Adam Qadmon, de oorspronkelijke Adam, de Adam van voor de splitsing.11) Daarom zit hij nog dieper in ons dan de Eerste Adam.

3.5. Kaïn en Abel

Terug naar de tweewording. Deze zet zich voort in Kaïn en Abel, de kinderen van Adam en Eva.

Het Hebreeuwse woord voor Kaïn is Qàjin. Qàjin is verwant met qanah, wat ‘(ver)krijgen, kopen, bezitten’ betekent. Het Hebreeuwse woord voor Abel is Hèvèl, wat ‘nietigheid, nutteloosheid, vruchteloosheid’ betekent.

Kaïn is dus iemand die hier op aarde iets tot stand kan brengen en Abel is iemand die hier op aarde niets tot stand kan brengen.

Beiden zoeken naar God en Zijn wereld. Nietskunner Abel krijgt daar verbinding mee en alleskunner Kaïn niet. Kaïn wordt daar zo boos om dat hij Abel doodslaat.12)

Kaïn is onze nèfèsj, onze psyche en Abel is onze nəsjamah, onze “Goddelijke ziel”. Allebei zoeken ze naar het paradijs, naar de wereld waar God is en waar alles nog één was.

Onze psyche blijft bezig met wat het kan bedenken, ervaren en doen. God en Zijn wereld hebben daar echter niets mee te maken. Alleen onze “Goddelijke ziel”, de ziel die hier ondenkbaar, onervaarbaar is, de ziel die hier geen enkel nut heeft, kan God en Zijn wereld bereiken.

Echte religie is dus de religie van de nəsjamah. De nèfèsj kan de hoofdrol van de nəsjamah niet verkroppen en schakelt haar uit.13)

Zo schakelt ook onze nèfèsj elk moment onze nəsjamah uit. In de plaats van religie van de nəsjamah richt ze nu haar eigen religie op. Maar die religie zal haar nooit echte bevrediging geven.

3.6. Twee geslachtslijnen

Na de moord op Abel wordt Kaïn zo bang dat hij op de vlucht slaat. Om zich veiliger te voelen, bouwt hij de eerste stad.

Kaïn krijgt kinderen, die ook weer kinderen krijgen, tot we bij de zevende generatie zijn. Die generatie bestaat uit de eerste cultuurbrengers.14)

Volgens het boek Genesis zijn steden en culturen dus voortbrengselen van de nèfèsj, de psyche. Beiden zijn manieren om de angst te bezweren die diep in onze psyche zit.

Gelukkig is de rol van de nəsjamah nog niet uitgespeeld. Als Adam 130 jaar oud is, krijgt hij een nieuwe zoon. Het getal 130 is een veelvoud van 13. 13 is de getalswaarde van het woord echad. Echad betekent ‘één’. Als Adam 130 jaar oud is, komt deze eenheid ter wereld. Dan wordt er namelijk een zoon geboren die op Adam lijkt. Adam lijkt op God, dus zijn zoon lijkt ook op God. Die zoon is Seth.

Seth is de voortzetting van waar Abel voor staat.15)

4. Het woord

4.1. En God zegt

Een ander belangrijk thema in Genesis is het “woord”. Dit thema begint in het eerste hoofdstuk van dit boek. Daar schept God alles wat er is. Dat doet Hij door te spreken. In het hoofdstuk komt de frase “en God zegt” tienmaal voor. God spreekt dus tien scheppingswoorden uit.

Zonder het Woord van God kan er dus niet eens iets bestaan.

4.2. Noach

Het “woord” komt ook voor in de verhalen over Noach. Noach wordt de enige goede mens uit zijn tijd genoemd. Noach is de tiende generatie vanaf Adam.

In Noachs tijd worden de “zonen van God” in verleiding gebracht door de “dochters van de mensen”. Volgens de Joodse Overlevering staan de “zonen van God” voor de geslachtslijn van Seth en de “dochters van de mensen” voor de geslachtslijn van Kaïn.

Eerder zagen we dat Seth onze nəsjamah, onze “Goddelijke ziel” is en Kaïn onze nèfèsj, de psyche. Die Goddelijke ziel komt nu in de dienst van onze psyche. Dat wat van God komt, gebruiken we dan om ons leven hier waar te maken. De religie van de nəsjamah wordt het knechtje van de religie van de nèfèsj.

Uit de vermenging tussen de “zonen van God” en de “dochters van de mensen” komen de nəfīl, de ‘reuzen’ voort.16) Reuzen zijn supermensen, mensen waar iedereen tegenop kijkt. Het Hebreeuwse woord voor ‘reuzen’ komt echter van nafàl, wat ‘vallen’ betekent. Wij mensen maken hier dus eigenlijk een enorme val.

Het kwaad zit nu overal in.17) Behalve in Noach.

4.3. Een boot

De wereld gaat ten onder door een overstroming. In de meeste Bijbelvertalingen wordt die overstroming de “zondvloed” genoemd.

Het Hebreeuwse woord voor ‘water’, Màjim, is verwant aan jom, wat ‘dag’ betekent. Water heeft dus te maken met de tijd.

Een overstroming wil zeggen dat de tijd alles teniet doet. Zelfs de reuzen kunnen niet eeuwig blijven leven en na hun dood denkt niemand meer aan hen.

Alleen Noach en zijn gezin overleven. Als buiten het noodweer losbarst, zitten zij in een boot. Het Hebreeuwse woord voor deze boot is thevah. Thevah betekent ‘woord’.

Die thevah, dat ‘woord’ wordt door God zelf bestuurd. Niemand die er in is, zit aan het stuur.

Dat ‘woord’ is Gods Woord. Het draagt Noach, zijn vrouw, hun zonen en hun vrouwen door de tijd. Daardoor komen ze ongedeerd in de nieuwe wereld.18)

4.4. Sem, Cham en Jafeth

De zonen van Noach zijn Sem, Cham en Jafeth. Zij zijn de stamvaders van de “volkeren”. Samen vormen deze “volkeren” de mensheid.

Deze “volkeren” vormen opnieuw een tweeheid. Sem en zijn nakomelingen zetten voort waar Seth voor staat. Cham en zijn nakomelingen zetten voort waar Kaïn voor staat. Jafeth en zijn nakomelingen zijn een aparte groep die merendeels de kant van Sem kiest.

Hier op aarde kun je de “volkeren” niet precies aanwijzen. Zoals ik eerder schreef, is alles hier gemengd.

Je kunt ze vinden in je eigen innerlijk. Evenals Seth staat Sem voor je nəsjamah, je “Goddelijke ziel” en evenals Kaïn staat Cham voor de nèfèsj, je psyche.

4.5. Nimrod en de toren van Babel

Op aarde spelen Cham en zijn zonen binnen de kortste keren weer de hoofdrol.

Chams tweede zoon heet Mitsràjim en zijn vierde zoon heet Kanaän.19) Later zullen wij daar nog veel over horen.

Chams eersteling is Koesj. De zoon van Koesj is Nimrod. Volgens de Joodse Overlevering is Nimrod de eerste mens die koning werd. In het boek Genesis wordt hij een geweldenaar genoemd. In het Hebreeuws staat er gibor. Gibor is verwant met gabàr. Een gabàr is iemand die de overhand heeft, die anderen overwint.

De naam Nimrod komt van maràd, wat ‘in opstand komen’ betekent. Nimrod komt in opstand tegen God.

In de Naardense vertaling wordt Babel het “hoofd-en-begin” van zijn koninkrijk genoemd.20)

Hier komt opnieuw het Hebreeuwse woord resjīth om de hoek kijken. Zoals we weten, komt dat van rosj en kan het zowel ‘begin’ als ‘hoofdzaak’ of ‘totaal’ betekenen.21)

Babel typeert dus heel Nimrods rijk.

Volgens de Joodse Overlevering geeft Nimrod de aanzet tot de bouw van de “toren van Babel”. In de Naardense vertaling wordt er gesproken over een toren waarvan de top in de hemel komt.22) ‘Top’ is hun vertaling van rosj.

Nimrod wil dus dat er een toren komt waarvan de rosj, het hoofd, in de hemel komt. Nimrod wil de hemel terugveroveren. Hij vindt dat God het recht niet heeft om dat deel van het heelal voor zichzelf te reserveren en de mensen hier op de aarde te laten ploeteren.23)

Dit schilderij uit 1563 heet de “toren van Babel” en is geschilderd door Pieter Brueghel de Oudere

De torenbouwers willen voor zichzelf een naam maken. Het Hebreeuwse woord voor naam is sjem. Dat is hetzelfde woord als “Sem”, de andere zoon van Noach. Bij Sem gaat het echter om de Naam van God.

De Naam van God is dat wat ons allen één maakt.

De bouwers aan de toren willen ook een naam die hen één maakt. Als ze die eenmaal hebben, zal niets meer onmogelijk voor hen zijn.

Ze kunnen hun doel echter niet bereiken. God brengt hen in verwarring. Ze begrijpen elkaar niet meer. Ze verliezen de eenheid van hun taal en daarmee hun onderlinge samenhang.24).

4.6. 70 volkeren

Als je de volkeren die in hoofdstuk 10 genoemd worden bij elkaar optelt, kom je op 70. 70 is de getalswaarde van de letter ‘àjin.

Het beeld voor de ‘àjin is het oog. Als Adam en Eva van de boom van kennis van goed en kwaad eten, worden hun beide ogen geopend.25)

Volgens de Joodse Overlevering gaat er op datzelfde moment een oog bij hen dicht. Dat is het oog waarmee ze de éénheid zien. Die éénheid is nu voor hen verborgen. Met hun beide ogen zien ze alleen nog maar de veelheid.26) Die veelheid, dat is de ‘àjin, de 70.

Ook de volkeren vormen een veelheid. Elk volk ziet weer andere dingen. Ze zijn het dus altijd met elkaar oneens. Daarom spreekt de Bijbel over 70 volkeren.

Het Hebreeuwse woord voor volkeren is gojim. Goj, ‘volk’, is verwant aan gewijah, wat ‘lichaam’ betekent. De volkeren vormen dus samen ons lichaam. Een lichaam dat bezield wordt door de nèfèsj, de lichamelijke ziel.

Onze lichamelijke ziel, onze psyche, is een verzameling van vele gedachten, gevoelens en wilsuitingen. Ze streeft er voortdurend naar de eenheid te bereiken, maar dat zal haar nooit helemaal lukken.

De Goddelijke ziel, de nəsjamah, is al één. Dat is het volk Israël. Het volk met de ene taal. De taal die dat volk één maakt.

4.7. Heber

Het volk Israël wordt ook wel het volk van de Hebreeërs genoemd. De Hebreeërs zijn de nakomelingen van Heber, de achterkleinzoon van Sem.

In het Hebreeuws schrijf je Heber als ‘evèr, wat ‘overzijde’ betekent. Heber staat dus in verbinding met de wereld van de overzijde, de wereld van God.

Volgens de Joodse Overlevering is Heber degene die het Hebreeuws, de taal van de overzijde, ongeschonden door de verwarring van Babel heen loodst. Zo bewaart hij het woord, en daarmee de waarheid.

Onze nəsjamah heeft daar nog altijd weet van. Onze nèfèsj niet. Die is in opperste verwarring.

4.8. Twee werelden

Tot nu toe is er steeds sprake van twee werelden:

  1. Onze wereld.
  2. De wereld van God.

Onze wereld is de wereld die wij kunnen bedenken en ervaren en waarin wij kunnen handelen. De wereld van God is de wereld waar wij niets mee kunnen, de wereld waarvan wij het bestaan niet eens aan kunnen tonen.

Onze wereld is de wereld van onze nèfèsj, onze psyche, en de wereld van God is de wereld van onze nəsjamah, onze Goddelijke ziel.

Bij onze wereld horen de aarde, Eva, de “boom van de kennis”, Kaïn, de “dochters van de mensen”, de “reuzen”, Cham en Nimrod. Bij de wereld van God horen de hemel, Adam, de “levensboom”, Abel, de “zonen van God”, Noach, Sem en Heber.

In het boek Genesis worden deze werelden van elkaar gescheiden:

De tweemaking is het drama van Genesis, een drama dat ook diep in onszelf plaatsvindt.

5. De stamvaders

5.1. Inleiding

Tot zover ging het boek Genesis over het ontstaan van de wereld en over de eerste mensen. Vanaf vers 11:27 zijn de stamvaders van het volk Israël aan de beurt.

5.2. Abram en Saraï

De eerste stamvader heet Abram. Abram is een nakomeling van Heber. Daarom wordt hij een Hebreeër genoemd.27)

Abram woont met zijn vader en zijn broers in het rijk van koning Nimrod. God wil echter dat ze zich losmaken van dat rijk en naar het land Kanaän vertrekken. Kanaän is het land van God. Kanaän is Gods wereld.

Kanaän is een land waar Hebreeërs zich thuis zouden moeten voelen. Bij de grens van Nimrods rijk wil Abrams vader echter niet verder trekken. De familie blijft in Charan. Charan is verwant aan Charon wat ‘hitte, boosheid’ betekent. Volgens de Joodse Overlevering was God boos op Abrams vader omdat hij de stap naar Kanaän niet wilde maken.28)

Abram doet dat wel. Samen met zijn vrouw Saraï en zijn neef Lot gaat hij in het land Kanaän wonen.29)

Hiermee is het einddoel echter niet bereikt. “Gods wereld” is namelijk bezet. De nakomelingen van Cham zijn er de baas. Het gaat hier om afstammelingen van Kanaän, de vierde zoon van Cham. Abram kan slechts als een vreemdeling tussen hen in wonen.

Bovendien lijkt alles van korte duur te zijn. Abrams vrouw Saraï is namelijk onvruchtbaar.

God denkt daar echter anders over. God belooft Saraï en haar man een nageslacht dat niet te tellen is. Saraï zou moeder worden en Abram vader. Het woordje ‘vader’ zit zelfs in Abrams naam. Die betekent namelijk ‘verheven vader’. God belooft Abram een enorm nageslacht. Een nageslacht dat het land Kanaän zal krijgen.30)

Al Gods beloften lijken loze praatjes. Als Abram en Saraï oud zijn, zijn ze namelijk nog steeds kinderloos.

Maar dan verandert God de naam van Saraï in Sara en de naam van Abram in Abraham.31) Iemands naam staat voor iemands wezen, dus God verandert hun wezen.

Saraï eindigt met een jōd en Sara eindigt met een . De getalswaarde van de jōd is 10 en de getalswaarde van de is 5. Dat betekent dat er een 5 van haar naam afvalt. Een dus. Deze komt bij Abram terecht. Daarom heet hij nu Abraham.

Het beeld van de is het venster. Door een venster kijk je naar buiten. Sara en Abraham kunnen nu door hun vensters elkaar zien. Ze kunnen elkaar gaan zoeken om één te worden.

Zo gebeurt bij hen hetzelfde als wat er in JHWH, de Naam van God, gebeurt. Ook daar zijn twee hē’s die bij elkaar moeten komen. JHWH is degene die de twee één maakt.

Als twee hē’s samensmelten, krijg je weer een jōd. Tweemaal een is namelijk 2 x 5 en dus een jōd, een 10. De jōd staat voor het kind. Dat kind is het kind wat Abraham en Sara nu zullen krijgen.

Als we afgaan op onze nèfèsj, op dat wat we kunnen begrijpen en ervaren, klinkt dat alles ons absurd in de oren. We bevinden ons hier echter in de wereld van de nəsjamah, de wereld van het geloof.

Volgens het Nieuwe Testament is geloven iets zeker weten dat je niet ziet.32) Dat is de wereld waar de nəshamah in leeft.

Abraham, die de lijn van die nəshamah doorzet, wordt door de joden, de christenen en de moslims als de “vader van het geloof” gezien. Die vader bevindt zich in ons allemaal.

5.3. Izak

Izak, de zoon van Abraham, is de tweede stamvader.

In het Hebreeuws schrijf je Izak als Jitschaq, wat ‘hij lacht’ betekent. Iedereen lacht namelijk als ze van hem horen.33) Iedereen vindt het vreemd dat hij hier zomaar is. Normaal gesproken had dat namelijk nooit gekund.

Maar het wordt nog veel vreemder. Als Izak een man van 37 is, vraagt God hem namelijk weer terug. Zijn vader Abraham moet hem aan God “offeren”.

Het Hebreeuwse woord voor “offer” is qorban. Qorban is afgeleid van qaràb, wat ‘naderen, dichtbij komen’ betekent. Omdat God één is, kunnen we niet zomaar bij Hem komen. Als we dat toch doen, ziet dat er uit alsof het met ons gedaan is. Vandaar het woord “offer”.

De gang van Abraham en Izak naar God is dus eigenlijk een stervensgang. Izak loopt met het offerhout op zijn rug, met zijn vader mee naar de plaats waar hij geslacht zal worden.34)

De christelijke traditie ziet daarin een verband met de kruisweg van Jezus. Volgens het evangelie van Johannes liep Jezus namelijk met het kruishout op zijn rug, naar de executieplaats.35)

Volgens de oude christelijke Bijbelcommentator Origenes gaat het in beide gevallen om een vader die zijn zoon offert. Bij Izak is de vader Abraham en bij Jezus God zelf.36)

De binding van Izak, in 1956 geschilderd door Marc Chagall. In de rechterbovenhoek zie je Jezus die het kruis draagt.

Jezus geloofde dat God hem na zijn dood aan het kruis weer levend zou maken.37) En ook Abraham bleef er volgens het Nieuwe Testament aan vasthouden dat God Izak na het offer weer levend kon maken.38)

Beiden komen volgens de Bijbel inderdaad levend van hun offergang terug.

5.4. Ismaël

Izak staat net als Abraham voor de “wereld van God”. Er is echter ook nog een andere zoon van Abraham, namelijk Ismaël.39)

In het boek Genesis staat Ismaël voor “onze wereld”. Abraham heeft Ismaël verwekt bij een andere vrouw. Bij Hagar, wat ‘vreemdeling’ betekent. Hagar komt uit Mitsràjim, dat in onze vertalingen “Egypte” genoemd wordt.40)

Mitsràjim is de tweede zoon van Cham. Hier komt dus een verbinding tot stand tussen Sem en Cham, tussen een Hebreeër en een nakomeling van Mitsràjim, tussen Gods wereld en onze wereld.

De lijn van de stamvaders gaat van Abraham naar Izak, maar Ismaël wordt niet vergeten.

Als Ismaël en zijn moeder Hagar op last van Sara de woestijn in worden gestuurd, is God er voor hem. Ismaël heeft zo’n dorst dat hij stervende is. Hij roept tot God en God hoort zijn geroep. Hij toont zijn moeder een bron waaruit ze haar zoon kan laten drinken.

Dorst betekent in de Bijbel dat de Bron van Leven, dat de Schepper er niet is. Het Hebreeuwse woord voor bron is bəer. Bəer heeft dezelfde letters als bara, het woord voor ‘scheppen’.41)

Zoals ik al schreef, eindigt bara met een alèf. De getalswaarde van de alèf is de 1. Scheppen eindigt dus met de éénheid. Ismaël komt dus in verbinding met de éénheid, met de Ene, met de Schepper Zelf.

Ook in Ismaëls naam zie je al dat God hem niet vergeet. In het Hebreeuws schrijf je Ismaël namelijk als Jisma’el, wat ‘God hoort’ betekent.42)

Uiteindelijk komen Izak en Ismaël weer bij elkaar. Als Abraham sterft, staan Izak en Ismaël broederlijk naast elkaar om hun vader te begraven.43)

Volgens de Joodse Overlevering is Ismaël ook al aanwezig als Izak met Abraham zijn offergang maakt. Ismaël is dan 50 jaar. 50 is het getal van de andere wereld, voor de wereld van God. Als Ismaël 50 wordt, betreedt hij Gods wereld, de wereld van het geloof, de wereld van zijn vader Abraham.44)

Voor het eerst wordt hier de tweeheid in het boek Genesis doorbroken. Voor het eerst komen onze wereld en de wereld van God bij elkaar.

God wil namelijk dat alle volkeren, alle gojim, in Abraham gezegend worden.45)

God heeft niet alleen onze nəsjamah op het oog, maar ook onze nèfèsj.

5.5. Jakob en Ezau

Jakob, de zoon van Izak, is de derde stamvader.

In het Hebreeuws spreek je Jakob uit als Jà’qov. Jà’qov is afgeleid van ’Aqàv, wat ‘bij de hiel pakken’ betekent. Als Jakob geboren wordt, heeft hij namelijk de hiel van zijn tweelingbroer Ezau vast.

’Aqàv betekent ook ‘(iets) achterhouden, (je) bedriegen’.

Volgens de Joodse Overlevering kan Jakob zoals hij is, niet in onze wereld komen. En als hij al in onze wereld zou zijn, dan zou hij geen overlevingskansen hebben. Daarom moet hij kunstgrepen uithalen, zich anders voordoen dan hij is.

Ezau is Jakobs tegenpool.46)

In het Hebreeuws spreek je Ezau uit als ’Esaw. ‘Esaw is verwant aan ’asah’ wat ‘hard werken’ betekent. Ezau denkt dat je hier alleen maar kunt overleven door je uiterste best te doen. Van Jakobs stiekeme gedoe begrijpt hij helemaal niets.

Jakob troggelt Ezau z’n eerstgeboorterecht af.47) Eerstgeborenen moeten voor hun familie het contact met God onderhouden. Volgens Rasji heeft Ezau daar geen zin in. Daarom verkoopt hij het aan zijn broer.48)

Ezau staat voor de nèfèsj, de ziel die in “deze wereld” leeft.

Jakob staat echter voor de nəsjamah, de ziel die in “Gods wereld” leeft. Voor Jakob is dat eerstgeboorterecht dus heel belangrijk.

Vader Izak ziet Ezau echter nog steeds als zijn eerstgeborene. Izak heeft een voorkeur voor Ezau. Als hij oud en blind wordt, wil hij Ezau de zegen meegeven. Moeder Rebekka hoort dat en wil er een stokje voor steken. Zij vermomt Jakob als Ezau en stuurt hem naar zijn vader. Zijn vader betast hem en roept in verwarring uit:

De stem is de stem van Jakob, maar de handen zijn Esau’s handen!49)

De vermomming is echter zo goed dat Izak Jakob de zegen voor “deze wereld” geeft. De zegen voor de wereld die van Ezau is.50)

Zo haalt Jakob zich de haat van zijn broer Ezau op de hals. Hij vlucht naar Charan, waar zijn familie woont51) en waar hij twintig jaar voor zijn neef Laban werkt.

Wanneer Jakob met twee vrouwen en elf zonen terugreist, komt zijn broer Ezau hem met 400 man tegemoet.52)

400 is de getalswaarde van de Hebreeuwse letter thaw. Het beeld van de thaw is het kruis. Dat kruis staat voor een eindeloze gevangenschap in deze wereld. Dat voorspelt dus niet veel goeds voor Jakob.

In de nacht vindt een gevecht met een geheimzinnig wezen plaats. Volgens Rasji is dat wezen de geestelijke macht achter Ezau. Deze macht kan Jakob er niet onder krijgen. Als de zon opkomt, wil het wezen weg gaan. Jakob wil het wezen echter alleen laten gaan als het hem zegent. Dat gebeurt vervolgens. Volgens Rasji erkent de macht achter Ezau zo het recht van Jakob op de zegen.

Het wezen noemt Jakob nu Israël, Jisrael, ‘hij (die een) heerser (is van) God’.53) Volgens Rasji erkent het wezen hiermee dat Jakob Ezau’s macht gebroken heeft.54)

De volgende dag vindt een verzoening met Ezau plaats.55) Ezau kust Jakob zelfs. In de Masoretische tekst staan er stippen boven de zes letters van het Hebreeuwse woord dat vertaald is met ‘en hij kuste hem’. Volgens Rasji betekenen die stippen dat Ezau medelijden met Jakob kreeg en zijn haat tegen hem vergat.56)

Jakob wil Ezau nu zegenen.57)

Ezau wil dat niet, maar Jakob dringt er zo sterk bij hem op aan dat hij overstag gaat. Door Ezau te zegenen, maakt Jakob hem deelgenoot van de zegen die zijn vader Izak hem gaf.

Zoals ik al schreef, staat Jakob voor de “wereld van God” en Ezau voor “deze wereld”. De verzoening tussen Jakob en Ezau is dus de verzoening tussen de wereld van God en deze wereld.

Als Jakob Ezau zegent, komt Gods belofte dat in Abraham alle volkeren gezegend worden weer een stap dichterbij.

Zoals we eerder zagen, zijn die volkeren de nèfèsj.

5.6. Juda en Jozef (I)

Jakob krijgt 12 zonen. In het boek Genesis springen er 2 zonen uit, namelijk Juda en Jozef. Ze komen van verschillende moeders. De moeder van Juda is Lea en de moeder van Jozef Rachel. Lea en Rachel zijn zussen van elkaar. Hun vader Laban heeft hen allebei aan Jakob ten huwelijk gegeven. Jakob heeft echter van het begin af aan een voorkeur voor Rachel. Om dat te compenseren geeft God alleen Lea kinderen. Dit alles geeft spanning tussen de zussen.

Lea staat voor “Gods wereld” en Rachel voor “onze wereld”. De spanning tussen Lea en Rachel is dus de spanning tussen de nəsjamah en de nèfèsj.

Deze spanning zet zich voort bij de kinderen. Uiteindelijk geeft God Rachel namelijk toch een kind. Dat kind, Jozef, wordt het lievelingetje van Jakob. Zijn broers worden jaloers en de spanning loopt zo hoog op dat de broers Jozef uit de weg willen ruimen.

Hier zijn de rollen dus omgedraaid. Hier is de boosdoener niet degene die voor “onze wereld”, voor de nèfèsj staat, maar degenen die voor “Gods wereld”, voor de nəsjamah staan. De moordlustige zoons zijn namelijk kinderen van Lea, dus vertegenwoordigers van “Gods wereld”. Het slachtoffer is een kind van Rachel, dus een vertegenwoordiger van “onze wereld”. Lea’s zonen kunnen niet uitstaan dat Rachels zoon zo belangrijk is voor hun vader en willen hem uit de weg ruimen.

Juda, de vierde zoon van Lea, heeft echter een ander idee. Op Juda’s aanraden verkopen zijn broers Jozef aan Ismaëlieten, die hem naar Mitsràjim brengen.58)

Mitsràjim is het volk dat Chams tweede zoon heeft voortgebracht. Mitsràjim staat, net als Jozef voor onze wereld. Toch is er een groot verschil:

  • Bij Mitsràjim is Gods wereld helemaal uit het zicht verdwenen.
  • Jozef is niet alleen een telg van Abraham, maar ook de eerste die weliswaar voor “onze wereld” staat, maar toch van meet af aan verbonden is met Gods wereld.

5.7. Jozef alleen

Jozef wordt bediende in het huis van Potifar. Potifar is een hoveling van Farao, de koning van Mitsràjim. Het Hebreeuwse woord voor hoveling is sarīs. Een sarīs is ‘iemand die ontmand is’. Potifar is dus een eunuch.

Omdat alles wat Jozef doet lukt, geeft Potifar hem alles in zijn huis in zijn hand. Behalve zijn vrouw natuurlijk. Want al is hij dan een sarīs, Potifar heeft toch een vrouw.

De vrouw wordt echter verliefd op Jozef. Ze probeert hem in haar bed te krijgen. Maar Jozef gaat nergens op in.

De Joodse Overlevering noemt Jozef de enige nakomeling van Adam die niet van de boom van de kennis van goed en kwaad eet. Ze zegt zelfs dat hij Adam Qadmon is, de oorspronkelijke mens, de mens van voor de splitsing.59)

Als al haar plannetjes mislukken, gilt de vrouw dat Jozef haar probeert aan te randen.60)

Jozef belandt in de gevangenis. Het Hebreeuwse woord voor gevangenis is bejt ha-sohàr, ‘huis (van) de rondheid’. Die rondheid betekent dat daar alles in cirkels loopt, dat alles wat je daar doet zinloos is.

Zelfs in deze gevangenis heeft Jozef echter succes. De baas van de gevangenis geeft Jozef alle gevangenen en al wat zij doen in zijn hand.61)

Beide keren wordt Jozef dus de heer van een huis. Eerst van het huis van Potifar en dan van het “huis van de rondheid”. Het Hebreeuwse woord voor huis is bēth. De getalswaarde van de bēth is 2. Jozef wordt dus heer van de tweeheid.

Uiteindelijk komt Jozef bij de Farao zelf terecht. Ook de Farao maakt hem heer over zijn huis, zijn tweeheid. In dat geval is dat heel Mitsràjim.62)

In de verhalen over Jozef komt de Hebreeuwse stam - rēsj telkens terug. Deze stam - rēsj betekent ‘vrucht’, ‘vruchtbaarheid’.

Het eerste woord met deze stam is “Potifar”. Potifar betekent ‘mijn Poet (is) vruchtbaar’. Die naam lijkt ironisch bedoeld. Van Poet, de derde zoon van Cham, worden in Genesis 10 geen kinderen vermeld en Potifar zelf is een eunuch.

Het tweede woord met deze stam is “Farao”. In het Hebreeuws schrijf je Farao als Pàr’oh. Pàr’oh kun je vertalen als ‘vrucht (van de) veelheid’.

Het derde woord met deze stam is “koe”. In Genesis 41:1-24 droomt Farao namelijk over zeven dikke koeien die uit de rivier komen. Het Hebreeuwse woord voor koe is parah, wat ook ‘vruchtbaarheid’ kan betekenen. Deze vruchtbaarheid is echter een tijdelijke zaak. De dikke koeien worden namelijk opgegeten door zeven magere koeien.

Mitsràjim is het land van de vruchtbaarheid. Toch is er iets mis met die vruchtbaarheid. Bij Potifar is er helemaal geen vrucht, bij Farao zijn er vele vruchten, maar diezelfde Farao droomt dat die vruchtbaarheid slechts een tijdelijke zaak is.

Mitsràjims vruchten zijn vruchten van onze wereld, vruchten van de boom van kennis van goed en kwaad. Tegenover deze boom staat de levensboom, de boom met vruchten van Gods wereld.

Als Adam Qadmon blijft Jozef verbonden met de levensboom. Via Jozef kunnen de vruchten van die boom, in Mitsràjim komen. Dat is het voedsel dat Jozef uitdeelt, als er hongersnood in het land komt.

- rēsj, de Hebreeuwse stam voor ‘vrucht’ en ‘vruchtbaarheid’ zit ook in de naam van Jozefs tweede zoon, Efraïm. Efraïm begint echter met een alèf. De getalswaarde van de alèf is 1. Efraïm is dus de vrucht van de éénheid, de vrucht van God. Die vrucht brengt Jozef in Mitsràjim, in onze wereld.

5.8. Juda en Jozef (II)

Zelfs in het land Kanaän komt er hongersnood. De broers van Jozef trekken naar Mitsràjim om voedsel te kunnen kopen. Daar worden ze geconfronteerd met een strenge onderkoning waarvoor ze buigen en die ze steeds banger maakt. Die onderkoning is Jozef, maar dat zegt hij niet. Jozef wil weten of zijn broers veranderd zijn. Hij beveelt hen de volgende keer Benjamin mee te nemen. Benjamin is de kleinere broer van Jozef, de broer die evenals hij van Rachel komt.

Als de broers met Benjamin bij Jozef zijn, biedt hij hen een feestmaal aan. Hij geeft Benjamin vijf maal zoveel voedsel als hen, om te testen of ze jaloers op hem worden. Daarna laat hij Benjamin in de problemen komen, om te weten te komen of ze voor hem opkomen.

Dezelfde Juda die Jozef verkocht heeft, biedt zich nu in Benjamins plaats als slaaf aan.63) Als Jozef dat ziet, kan hij zich niet meer inhouden. Huilend maakt hij zich aan zijn broers bekend.64)

Dit schilderij uit 1931 van Marc Chagall heet “Jozef maakt zich aan zijn broers bekend”

De hele familie van Jakob trekt dan naar Mitsràjim. In hoofdstuk 46 wordt gesproken over 66 mensen. Jozef en zijn beide zonen zijn al in Mitsràjim. Totaal is dat 69.

In de tekst wordt echter een totaal van 70 genoemd.65) De ontbrekende persoon is volgens Rasji, Jochebed. Die wordt namelijk geboren als de stoet in Mitsràjim aankomt.66) Jochebed is de moeder van Mozes, de schrijver van de Thorah.67)

In paragraaf 4.6. schreef ik dat 70 het getal van de volkeren was. Dit getal komt nu dus terug bij het volk Israël zelf. Dat komt door hen die deel uit zijn gaan maken van Mitsràjim, het rijk van deze wereld, namelijk Jochebed, Jozef en Jozefs zonen.

De sleutel is hier opnieuw Efraïm, Jozefs tweede zoon. Vlak voor zijn dood zegt Jakob over Efraïm dat uit hem “de volheid van de volkeren” zal voortkomen.68)

Abraham is nu met recht de vader van de vele volkeren.

6. Abraham en de éénmaking

Met Abraham wil God niet alleen de lijn van Zijn wereld doortrekken. Hij heeft ook onze wereld op het oog. Hij wil Zijn wereld met onze wereld verzoenen. Die verzoening wordt gesymboliseerd door de zonenparen:

  1. Izak en Ismaël.
  2. Jakob en Ezau.
  3. Juda en Jozef.

Izak, Jakob en Juda staan hier voor Gods wereld en Ismaël, Ezau en Jozef voor onze wereld. Telkens is er sprake van een conflict, maar altijd eindigt het in het bij elkaar komen van de zonen.

De climax vindt plaats bij Juda en Jozef. Daar is het conflict het hevigst en ook de verzoening het sterkst.

Ook in de Profeten69) is het gebeuren tussen Juda en Jozef een groot thema. De Profeten bespreken de tijd dat het volk in het land Kanaän vertoeft.

Na een koningsloze periode krijgt het volk een koning uit Benjamin en daarna twee koningen uit Juda. Vervolgens splitst het koninkrijk in een noordelijk gebied, dat met Jozef te maken heeft, en een zuidelijk gebied, dat met Juda te maken heeft.

Ook hier staat Juda weer voor de verbinding met het Goddelijke en Jozef voor de verbinding met onze wereld.

De profeet Ezechiël spreekt over Juda en Jozef als ze weer bij elkaar komen. De dood is dan verleden tijd. Verspreide botten zijn dan veranderd in levende mensen.70)

Volgens de Joodse Overlevering komt zowel uit Juda als uit Jozef de Messias, de verlosser, voort. Uit Jozef de lijdende Messias en uit Juda de overwinnende Messias. Deze twee blijken één te zijn.

De nieuwe nèfèsj en de nieuwe nəsjamah komen zo bij elkaar.

Zo zal alles één worden:

Aan het einde van het boek Genesis sterft Jozef. Zijn lichaam wordt in een kist gelegd. Het Hebreeuwse woord voor deze kist is aron.

Ook de kist waarin de Tien Woorden, de kern van de Thorah, liggen heet aron. Jozefs lichaam en de Thorah hebben dus verband met elkaar.

Johannes, één van de schrijvers van het Nieuwe Testament, noemt Jezus het “vleesgeworden Woord”, de Thorah van vlees en bloed.

Hij en de andere Nieuwtestamentische schrijvers zien Jezus als de Messias. Zijn leven beschrijven zij als het leven van de lijdende Messias. Als overwinnende Messias zal hij zich volgens hen nog aan ons tonen. Die gebeurtenis noemen zij de parousia, de (toe)komst van Christus.

Wij zijn dan helemaal nieuw geworden.

7. Verwante documenten

Het hoofddocument van de Hebreeuwse Bijbel is:

De Hebreeuwse Bijbel

Het hoofddocument van de Thorah is:

De Thorah

1)
In dit document zal de tegenstrijdigheid tussen de nəsjamah en de nèfèsj steeds weer aan de orde komen. Friedrich Weinreb spreekt in zijn boek “De Bijbel als Schepping” in zulke gevallen over de “ziel” en het “lichaam”. Bij “ziel” denken we tegenwoordig meestal aan de psyche. Weinreb bedoelt met “ziel” juist de ziel die van God komt, de nəsjamah. Bij “lichaam” denkt hij niet alleen aan het lichaam zelf, maar ook aan wat dat lichaam denkt, wat er in omgaat en waar het door gedreven wordt. Aan de nèfèsj dus. Voor de duidelijkheid heb ik het daarom over de nəsjamah en de nèfèsj.
3)
Weinreb, F. (1993) Het mensbeeld in de Kabbala, p. 49, 50.
5)
De frase vindt je in Genesis 2:4; 5:1; 6:9; 10:1; 10:32; 11:10; 11:27; 25:12,13; 25:19; 36:1; 36:9 en 37:2.
7)
Weinreb, F (1976) De Bijbel als Schepping, p. 39-41.
8)
In vertalingen worden ze vaak “cherubs” genoemd.
13)
Zie ook Weinreb, F (1976) De Bijbel als Schepping, p. 254-258.
15)
Zie ook Weinreb, F (1976) De Bijbel als Schepping, p. 269, 270.
16)
Zie Weinreb, F (1976) De Bijbel als Schepping, p. 276, 277.
18)
Zie ook Weinreb, F (1976) De Bijbel als Schepping, p. 281-283.
21)
Zie hoofdstuk 2.
23)
Zie ook Van Tijn, Maartje (1988) De Verwarring van Goed en Kwaad. Midrasjim over Kaïn en Abel, Noach en de torenbouwers van Babel, p. 96-104.
26)
Zie ook Weinreb, F (1976) De Bijbel als Schepping, p. 212, 213.
28)
Weinreb, F (1981), De Aartsvaders, p. 109.
36)
Zie Daniélou, Jean (1993) Sacramentum futuri. Studie over de wortels van de bijbelse typologie, p. 117-130.
39)
De joden brengen Ismaël vaak in verband met de Arabieren en de islam. Met deze uitspraak is voorzichtigheid geboden. “Izak” en “Ismaël” leven namelijk in ieder van ons.
41)
Weinreb, F (1970) De Bijbel en Midrash, p. 87, 88.
44)
Zie ook Weinreb, F (1981), De Aartsvaders, p. 35-38.
46)
De joden brengen Ezau vaak in verband met de Romeinen en het christendom. Met deze uitspraak is voorzichtigheid geboden. “Jakob” en “Ezau” leven namelijk in ieder van ons.
48)
Onderwijzer, A.S (1895) Nederlandsche vertaling van den Pentateuch (met het commentaar van Rasji), I, p. 311,312.
49)
Genesis 27:22 in de vertaling van Pieter Oussoren.
54)
Onderwijzer, A.S (1895) Nederlandsche vertaling van den Pentateuch (met het commentaar van Rasji), I, p. 420, 421.
56)
Onderwijzer, A.S (1895) Nederlandsche vertaling van den Pentateuch (met het commentaar van Rasji), I, p. 424, 425.
59)
Weinreb, F (1972) De weg door de tempel, p. 24.
66)
Zie Numeri 26:59. Zie ook Onderwijzer, A.S (1895) Nederlandsche vertaling van den Pentateuch (met het commentaar van Rasji), I, p. 584, 585.
68)
Genesis 47:19b in de vertaling van Pieter Oussoren.
69)
De Profeten vormen de tweede verzameling van boeken in de Hebreeuwse Bijbel. Zie Drie soorten Bijbelboeken.