Site-hulpmiddelen

Gebruikershulpmiddelen


Wat is premodern, wat is modern, wat is postmodern?

1. Volgens het woordenboek

Volgens het woordenboek is iets wat modern is ‘hedendaags’, ‘actueel’, ‘nieuw’, ‘bijdetijds’. Moderne mensen zijn dus mensen die bij de tijd zijn, de mode volgen.

Mensen die dat niet doen, noemt het woordenboek ‘traditioneel’ of ‘ouderwets’. Deze lieden hebben geen oog voor wat nu speelt, doen niet mee met de mode. Zij leven volgens “gewoonten”. Gewoonten die moderne mensen ‘aftands’, ‘niet meer van deze tijd’ vinden. Hun leven is premodern. Premodern betekent letterlijk ‘voorafgaand aan het moderne’. Als modern bijdetijds is en premodern niet meer van deze tijd, leven traditionele mensen dus in de ‘tijd van vroeger’.

Het tegengestelde van premodern is postmodern. Letterlijk betekent postmodern ‘dat wat volgt op het moderne’. Het woordenboek spreekt hier over ‘ultramodern’, ‘trendy’, ‘buitensporig modern’. Het postmoderne is dus iets wat zo nieuw is dat het haar tijd nog moet krijgen, dat het pas in de toekomst waargemaakt kan worden.

Uit dit alles kun je twee conclusies trekken:

  1. Volgens het woordenboek volgen premodern, modern en postmodern elkaar op in de tijd. Premodern staat voor het verleden, modern voor nu en postmodern voor de toekomst.
  2. Volgens het woordenboek is dit tijdsverloop een onomkeerbaar proces. Het premoderne noemt ze achterhaald, het moderne bijdetijds en het postmoderne trendsettend.

In schema ziet dat er als volgt uit:

2. In de geschiedenis

Ook historici spreken over het premoderne en het moderne. Voor hen zijn dat perioden in de geschiedenis van de westerse cultuur. Eerst is er een premoderne periode en daarna een moderne periode.

Toch kunnen ze niet zo gemakkelijk zeggen waar de ene periode ophoudt en de andere begint.

De premoderne tijd is voor historici weliswaar een tijd die ver achter ons ligt, maar daarvan zijn nog steeds restanten in onze omgeving te bespeuren.

De tijd waarin wij nu leven, wordt door hen de moderne tijd genoemd. Ook deze tijd heeft echter al een hele geschiedenis achter de rug. Een geschiedenis die al begint toen het leven nog grotendeels premodern was.

Over het postmoderne zijn historici minder duidelijk. Dat is immers nog grotendeels toekomstmuziek.

3. Wat is modern?

3.1. Bij de tijd zijn

Als je modern bent, ben je bij de tijd. Dat ben je, als je niet klakkeloos overneemt wat anderen je vertellen, maar zelf je verstand gebruikt.

De filosoof Immanuel Kant noemt dat “verlichting”. Verlichte mensen zijn mensen die hun ‘aan zichzelf te wijten, onmondigheid’ hebben afgelegd.1)

Onmondig ben je volgens Kant als je niet in staat bent ‘zonder leiding van anderen, van het eigen verstand gebruik te maken’. Als je je verstand wel hebt maar het niet gebruikt, heb je die onmondigheid aan jezelf te wijten. Als iedereen de moed heeft zijn of haar verstand te gebruiken, kun je samen een maatschappij opbouwen die bij de tijd is.

Kant dacht en leefde natuurlijk heel anders dan wij. Zijn eeuw was de 18e eeuw en de onze is de 21e eeuw. Toch lijkt Kant in minstens één ding op ons. Net als wij wilde hij zijn leven zélf hier en nu met anderen vormgeven. Daarin is hij net als wij modern.

3.2. Het begin

Wanneer begint de moderniteit, de tijd waarin mensen modern werden?

Bij de wetenschappelijke revolutie van de 16e en de 17e eeuw? In die tijd legden Copernicus, Galilei en andere wetenschappers namelijk de grondslagen voor een nieuwe wetenschap.

Vóór die tijd dacht men dat onze wereld overkoepeld wordt door de “hemel”, de plaats waar God woont. Ook de sterren en de planeten horen bij die hemel. Die bestaan niet uit gewone stof, maar uit “ether”, de stof van de hemel. De nieuwe wetenschappers kwamen er echter achter dat de aarde een planeet is, die samen met de andere planeten om de zon draait. Er is dus sprake van één systeem.

Andere wetenschappers bouwden op hun werk voort. Isaac Newton bijvoorbeeld, die leefde in de eerste helft van de 17e eeuw en het begin van de 18e eeuw. Volgens Newton gehoorzaamt het hele heelal aan één wet, namelijk “de zwaartekracht”. Wij, mensen, kunnen die wet met ons verstand doorgronden en met onze apparatuur berekenen. Van een aparte hemel en een aparte hemelse stof is geen sprake meer. Over alles kun je nu dus vrij je gedachten laten gaan.

Misschien begon dat “vrije denken” al in het Europa van de 15e en de 16e eeuw. In die tijd kwam in Italië de renaissance tot bloei.

Men nam toen niet meer klakkeloos aan wat de kerk allemaal verkondigde. Men ging zelf de teksten lezen waar de kerk zich op beriep, of die al lang vergeten waren.

Ook kreeg men aandacht voor aardse zaken. Kunstschilders bijvoorbeeld, gingen de dingen uitbeelden zoals ze er echt uitzagen en niet meer als afschaduwingen van hemelse dingen.

Sommige kunstschilders hielden zich met allerlei gebieden tegelijkertijd bezig. De meest veelzijdige van hen was misschien wel Leonardo da Vinci, die er op los experimenteerde en daarom wel de “vader van de moderne wetenschap” genoemd wordt.

In de 16e eeuw gebeurde er iets in Noord-Europa dat de hele kerk in beroering bracht. Maarten Luther, Johannes Calvijn, Menno Simons en anderen kregen twijfels over de kerk en hoe zij over de dingen dacht. Ze namen de Bijbel, het Boek waarop de kerk zich baseerde, zelf ter hand en kwamen over veel zaken tot heel andere conclusies.

Luther en Calvijn wilden de kerk alleen hervormen en behielden nog veel traditionele elementen, maar Menno Simons en andere kerkleiders braken radicaal met de traditie. Naast de Rooms-katholieke kerk ontstonden de Lutherse en de Calvinistische kerken en diverse Doperse groeperingen.

Vanaf die tijd waren er in Europa dus meerdere manieren om tegen het christelijke geloof aan te kijken.

Ook toen begon het denken dus al buiten de begaande paden te treden.

Misschien gebeurde dat zelfs nog eerder, in de 14e eeuw bijvoorbeeld. In die eeuw leefde Willem van Ockham, een Franciscaanse monnik die om zijn ideeën door de paus gevangen werd gezet.

Van Ockham was een scholasticus. Scholastici zijn theologen uit de late middeleeuwen die het logische denken van de “heidense” filosoof Aristoteles probeerden te verzoenen met het geloof van de kerk.

Het verst gingen daarbij de nominalisten. Zij bekritiseerden de leer van de filosoof Plato die geloofde dat aardse zaken onvolmaakte afgeleiden zijn van “ideeën” die in de hemel bestaan. Aardse liefde bijvoorbeeld, komt voort uit de “idee” liefde, de hemelse liefde. Deze hemelse liefde geeft aan de aardse liefde zin en betekenis. Volgens Aristoteles en de nominalisten bestaan deze “ideeën” alleen maar in ons hoofd. De hemel van God is leeg. Alleen God Zelf is er nog, wiens doen en laten wij met ons verstand op geen enkele manier kunnen begrijpen.

Van Ockham - zelf ook een nominalist - trekt daaruit de conclusie dat kerkelijke geloofsuitspraken per definitie strijdig zijn met het verstand. Ook de omgekeerde conclusie trekt hij. Over dat wat wij wél met ons verstand kunnen beredeneren, heeft de kerk geen gezag.

3.3. Het Verlichtingsdenken en de Franse revolutie

Met zijn stelling dat de kerk niets te zeggen heeft over waar wij over na kunnen denken, legde Willem van Ockham de basis voor het Verlichtingsdenken.

In de tijd van de Renaissance ging men het gebied waarover we na kunnen denken verkennen. In de tijd van de Reformatie werd duidelijk dat je met je denken ook over de godsdienst tot hele andere conclusies kon komen.

Galilei, Newton en anderen dachten na over het heelal en voerden experimenten uit. Zo ontstond de moderne wetenschap.

De Verlichtingsdenkers van de 17e en de 18e eeuw bouwden op dat alles voort. Bacon, Hobbes, Locke, Descartes, Leibniz, Bayle, Rousseau, Voltaire, Kant en andere verlichtingsfilosofen braken met de scholastiek, het denken van de late middeleeuwen en construeerden een nieuw wereldbeeld.

In dit wereldbeeld nemen de mens en zijn verstand een cruciale plaats in. Met dat verstand kun je de dingen in jezelf en in de wereld doorgronden. Ook kun je met dat verstand een nieuwe maatschappij tot stand brengen. Dat kan allemaal om dat alles logisch in elkaar zit.

Het vakgebied waar die logica het meest op de voorgrond treedt is de wiskunde. Voor verlichtingsdenkers is wiskunde daarom de basis van alle andere vakgebieden.

Volgens Jonathan Israel liep de Nederlandse filosoof Spinoza in dat alles voorop. Spinoza stond aan de basis van dat wat Israel de “Radicale verlichting” noemt. Het gros van de andere verlichtingsdenkers schaart Israel onder de noemer “Gematigde verlichting”. Deze denkers sloten volgens hem allerlei compromissen met de kerkelijke hoofdstroom die het in de maatschappij nog steeds voor het zeggen had. Spinoza en zijn aanhangers deden dit echter niet.

Israel denkt dat de Franse Revolutie een vrucht is van de Spinozisten.2) In die tijd werd afgerekend met de oude gezagsdragers van de maatschappij. Daarvoor in de plaats kwam de leuze “vrijheid, gelijkheid en broederschap”, die aan de basis ligt van de huidige democratieën.

3.4. De industriële revolutie

De meeste historici zien de periode van de 15e tot en met de 18e eeuw nog als een overgangsperiode en noemen haar vroegmodern. Veel mensen denken dan al op een moderne manier, maar de maatschappij als geheel is nog niet modern. Na de Verlichting worden de gevolgen van de moderniteit pas goed zichtbaar.

Het motto “vrijheid, gelijkheid en broederschap’’ werkte door in het liberalisme.

Ook de economie werd modern.

Aan het einde van de 18e eeuw vond in Engeland de industriële revolutie plaats. In die tijd verbeterde James Watt de stoommachine. Watts machines ging men gebruiken om weefgetouwen aan te drijven. Dat alles plaatste men in grote hallen waar men mensen in liet werken om de machines te bedienen. Zo ontstonden de eerste fabrieken.

Watts machines deden het werk dat voorheen door mensen gedaan werd veel sneller en waren dus veel goedkoper. Gaandeweg werd daarom steeds meer ambachtelijk handwerk in en rond het huis vervangen door gemechaniseerd werk in fabrieken. Een massale trek naar de steden vond plaats.

Tot dan toe bestond de bewoonde wereld vooral uit landerijen van boeren, af en toe onderbroken door een klein stadje, waar handel werd gedreven en waar de bestuurders woonden. Deze agrarische samenleving veranderde nu in een kapitalistische maatschappij met steeds verder uitdijende fabriekssteden.

Halverwege de 19e eeuw sloeg de industrialisatie over naar het Europese vasteland.

Geleidelijk werd de stoommachine vervangen door de veel kleinere verbrandingsmotor.

In het begin van de 20e eeuw bedachten de Amerikanen de lopende band. Producten werden voortaan op dezelfde manier, in dezelfde volgorde in elkaar gezet. Voortaan konden deze producten massaal vervaardigd worden. Men noemde dat de “rationalisatie” van het productieproces.

De uitvinding van de machine ligt in de lijn van het moderne denken. Newton stelde de natuur al voor als ‘een reusachtige machine’. De 18e eeuwse Franse wetenschapper Julien Offray de La Mettrie, dacht dat dit ook voor de mens zelf gold en Voltaire vond dat Newtons denken ook toegepast moest worden op ‘de sociale ordening’.3) Toepassing van dit denken op de economie is dan een logische volgende stap.

De massale productie van goederen in fabrieken bracht veel geld op. Lang kwam dat geld slechts in de zakken van de fabriekseigenaars terecht. De ontevreden arbeiders gingen zich organiseren om hun deel op te eisen. Zo ontstond het socialisme.

Pas in de tweede helft van de 20e eeuw kwam de welvaart ook hen ten goede. “Vrijheid, gelijkheid en broederschap” is dan ook economisch dichterbij gekomen.

3.5. De digitale revolutie

In diezelfde tijd wordt alweer een nieuwe economische revolutie voorbereid.

In de jaren ‘40 werd in Amerika de computer uitgevonden. Dat waren toen nog enorme kasten waarmee ingewikkelde berekeningen uitgevoerd konden worden.

In de 70er jaren ontwierp men de microprocessor. Daarmee kon men veel kleinere computers maken. Zo ontstond de pc.

In de jaren 90 kwam het internet op gang. Een Amerikaans militair netwerk groeide uit tot een allesomvattend netwerk, waarin alle computers ter wereld met elkaar konden communiceren.

Dankzij internet kunnen wij immens veel gegevens in woord, beeld of geluid met elkaar delen. En nu wij bijna allemaal een smartphone of tablet bij de hand hebben, kunnen wij op elke plek waar we zijn gegevens met elkaar delen.

Zo kwam de digitale revolutie tot stand, de revolutie waarbij het uitwisselen van informatie centraal staat.

In de industriële revolutie namen de machines veel van onze lichamelijke arbeid over. In de digitale revolutie neemt de computer veel van onze geestelijke arbeid over.

Een recente ontwikkeling is de 3D printer. Met die 3D-printer begeeft de digitale revolutie zich nu ook op het gebied van de oude machines. Met behulp van een digitaal ontwerp kan zo’n printer namelijk dingen maken die vroeger alleen door machines gemaakt konden worden. Als deze ontwikkeling zich doorzet, zou de fabriek zelf wel eens overbodig kunnen worden. Kennis is dan alles.

Met haar doel geen plekje in ons en onze omgeving onontdekt te laten, past de digitale revolutie goed bij de idealen van de verlichting.

Voor de verlichting is kennis een weg naar geluk. Tegenwoordig zijn we daar kritischer over en letten we meer op de hobbels die deze weg versperren. Sommige van deze hobbels worden door het Rathenau Instituut in Het glazen lichaam uitgebreid besproken.

3.6. De ontwikkeling van het moderne

Zoals we zagen is het modernisme dus niet alleen iets van deze tijd. Het heeft een lange geschiedenis achter de rug, een geschiedenis die al in de 14e eeuw begon. In die tijd was de samenleving zelf nog helemaal traditioneel.

Vanaf de 15e tot en met de 18e eeuw ontwikkelde dat modernisme zich verder. De samenleving zelf was toen nog in een overgangsfase, die historici de “vroegmoderne tijd” noemen.

Pas vanaf de 19e eeuw kan men spreken van een moderne samenleving. Dat is de tijd waarin de industriële revolutie van de grond kwam.

En nu is er weer een nieuwe revolutie in opkomst, de digitale revolutie, waar we nog midden in zitten. Inmiddels is er dan sprake van een heel ander type mensen, mensen die beïnvloed zijn door de Romantiek. Over deze Romantiek zal ik het in hoofdstuk 5 nog hebben.

Schematisch ziet het verloop van het modernisme er als volgt uit:

4. Wat is premodern?

4.1. De klassieke oudheid

Welke periode ging vooraf aan deze moderniteit? Dat is de periode die historici de middeleeuwen noemen. Dat is de periode van 500 tot 1500.

De periode dáárvoor wordt de klassieke oudheid genoemd. Dat is de tijd van de Griekse en de Romeinse beschaving, de tijd waarin de westerse cultuur werd geboren.

Al die tijd was er sprake van een agrarische samenleving, waarin godsdienst de hoofdrol speelde en het menselijk verstand een bijkomstige rol had.

In de klassieke oudheid vereerde men vele goden. Deze goden zijn niet te vergelijken met de God van het Jodendom, het christendom en de islam. Die laatste God is een reusachtig wezen dat de wereld waarin wij mensen leven, ver te boven gaat. De Griekse en Romeinse goden zijn zelf net mensen. Het enige verschil is dat ze onsterfelijk zijn. Dat maakt ze machtiger dan ons.4)

Een kleine bovenlaag in de klassieke oudheid hield zich met andere dingen bezig. Zij dachten na over de mens, de wereld en de dingen die daar boven uit gaan. Dat zijn de filosofen en hun aanhang. Eén van deze filosofen was Plato, die leefde in de 5e en de 4e eeuw voor onze jaartelling en tot aan de moderne tijd immense invloed op het denken had. Plato spreekt over Ideeën die zich in een wereld bevinden die de onze overstijgt. Alle dingen en begrippen hier op aarde zijn daar beperkte afschaduwingen van. Maar juist omdat het afschaduwingen van die Ideeën zijn, krijgen ze zin en betekenis.

4.2. Het christendom

In de 4e eeuw bekeerde de Romeinse keizer Constantijn zich tot het christendom, dat slechts in één God geloofde. Niet lang daarna werd het christendom de staatsgodsdienst.

In de 1e eeuw was het christendom nog een joodse aangelegenheid. Het ging om joden die geloofden dat Jezus de Messias, de verlosser, was.

Het christendom had grote aantrekkingskracht op de andere bewoners van het Romeinse rijk en werd binnen de kortste keren een niet-joodse godsdienst. Toen het christendom in de 4e eeuw de baas werd in het rijk, werd niet alleen het veelgodendom afgeschaft, maar werden ook de joden die zich niet tot Jezus bekeerden in de marges van de samenleving gedreven.

Het heilige boek van de joden, de Hebreeuwse Bijbel nam het christendom echter wel over. Haar eigen heilige boek, het Nieuwe Testament, was daar namelijk op gebaseerd.

Daarnaast bleven ook sommige opvattingen van Plato van belang. Zowel de kerkvaders als de kloosterlingen zijn daar diep door beïnvloed.

Zowel de Bijbel als een deel van het gedachtegoed van Plato staan aan de basis van de middeleeuwen.

4.3. De middeleeuwen

De middeleeuwen begonnen met de verovering van het westelijk deel van het Romeinse rijk door de Germanen.

Het oostelijke deel van het Romeinse rijk bleef behouden. Dat werd het Byzantijnse Rijk, dat de bakermat is van de Orthodoxe kerken, en aan het einde van de middeleeuwen volledig door de moslims veroverd werd.

In het westen werd het christelijke gedachtegoed bewaard door de benedictijnen.

Karel de Grote zette het christendom in het westen pas weer goed op de kaart.

Van een echte christelijke cultuur is mijns inziens pas sprake in de hoge middeleeuwen. In die periode vond de renaissance van de twaalfde eeuw plaats.

In die tijd was de kerk het machtigste instituut in Europa. Zij had een enorme invloed op het denken en het leven van de mensen. De godsdienst bepaalde alles.

4.4. Godsdienst na de middeleeuwen

Toen de moderniteit aanbrak, was het niet meteen afgelopen met de rol van de godsdienst. De overgrote meerderheid van de mensen bleef geloven in God en in de regels en leringen die Hij via de kerk aan de samenleving had gegeven.

De regels en de leringen van de kerk werden het eerst bekritiseert door de verlichtingsdenkers. Aan het bestaan van God twijfelden zij nog niet.

Pas aan het einde van de 18e eeuw sprak hier en daar een vrijdenker openlijk over zijn ongeloof.

Van serieus atheïsme bij de elite was pas sprake in de 19e eeuw. De vader van dit atheïsme was Ludwig Feuerbach, die God een projectie van de mens noemde.5)

Dit atheïsme bereikte de massa pas in de 20e eeuw, met name in de tweede helft daarvan, toen de kerken leeg begonnen te lopen.

Zelfs nu, nu vrijwel alle westerlingen een modern leven leiden, zijn er velen die aan hun geloof in God en Zijn leefregels vast blijven houden. Hen zou ik “traditionalisten” willen noemen.

Aan het einde van de 20e eeuw ontstond het zogenaamde fundamentalisme. “Fundamentalisten” willen terug naar de bron, naar God en Zijn leefregels, zonder zich door de “traditionalisten” te laten leiden. Juist omdat zij de traditie grotendeels afwijzen en er slechts uit pikken wat ze kunnen gebruiken, twijfel ik of zij nog premodern kunnen worden genoemd. Eerder zou ik hen postmodern noemen.

4.5. De ontwikkeling van het premoderne

Het premoderne heeft een veel langere geschiedenis achter de rug dan het modernisme. Het was er al ver voor onze jaartelling, in de antieke wereld van de Grieken en de Romeinen. Deze wereld wordt door historici als de bakermat van onze westerse cultuur beschouwd.

In de middeleeuwen, die begonnen in 500 en eindigden in 1500, is veel van deze beschaving behouden. Toen geloofde men echter in één God, de God van de Bijbel.

In de antieke tijd en in de middeleeuwen was de samenleving traditioneel. Pas tegen het einde van de middeleeuwen werden de eerste tekenen van modernisme zichtbaar. De samenleving zelf werd pas echt modern in de 19e eeuw. Tot en met de 18e eeuw had het premoderne dus nog steeds een hele grote invloed.

Ook daarna stierf het premoderne niet uit. Zelfs in deze tijd zijn er nog behoorlijk wat mensen die met het ene been in de moderne tijd en met het andere been in het premoderne leven staan. Hen noem ik “traditionalisten”.

In de tweede helft van de 20e eeuw krijgt de Romantiek steeds meer invloed. Mensen die dat romantische proberen te combineren met stukjes premodern leven en denken noem ik “fundamentalisten”. Omdat fundamentalisten gebroken hebben met de traditie zelf, vraag ik me af of je hun geloof nog een voortzetting van het premoderne kunt noemen.

Schematisch ziet het hele verloop er als volgt uit:

5. Wat is postmodern?

5.1. Het postmodernisme

Sommige historici zien na de moderne tijd nog iets anders opdoemen, namelijk het postmodernisme.

In de zestiger jaren van de 20e eeuw komen in de kunst stromingen op die men postmodern noemt. Het gaat om kunst die je niet zo goed meer kunt definiëren.

Vroeger was dat gemakkelijk. Toen maakte men afgeronde kunstwerken, waar lijsten omheen zaten en waarvan kenners konden zeggen of ze al dan niet geslaagd waren.

Nu is de lijst vaak weg. Ook hoeft er niet perse iets geschilderd te worden. Het kan ook gaan om voorwerpen uit de massacultuur, om een stukje film of om personen die bepaalde bewegingen maken. Objectieve maatstaven om uit te maken of iets kunst of kitsch is, zijn er niet meer. Niets staat meer vast. Misschien is beweging daarom zo populair in de postmoderne kunst. Bewegingen zijn namelijk per definitie vluchtig.

In diezelfde tijd treden ook een aantal filosofen op die men postmodern noemt. De Franse filosofen Lyotard en Derrida en de Amerikaanse filosoof Rorty komen in zulke rijtjes vaak voor.

Lyotard deed de uitspraak dat er geen “grote verhalen” meer zijn. Een “groot verhaal” is een levensovertuiging waarmee je alles wat er is, in een zinvol verband kunt plaatsen. Het socialisme is zo’n groot verhaal, of het liberalisme.

Volgens Lyotard zijn er alleen nog maar “kleine verhalen”. Ieder heeft zijn eigen levensovertuiging en je hebt geen objectieve maatstaven om te bepalen of ze waar zijn of niet. Ze zijn “waar voor jezelf”, meer kun je er niet van zeggen.

Omdat er vele verhalen zijn, zijn er ook vele waarheden. Vroeger kon een filosoof uitspraken doen over dé waarheid. Nu is alles betrekkelijk geworden. Filosofie is dus een probleem geworden. Net als de wetenschap.

Ons verstand is iets subjectiefs.

Het postmodernisme geeft dus fundamentele kritiek op het modernisme.

5.2. Voorlopers van het postmodernisme

Het postmodernisme is echter niet zo nieuw als de naam suggereert. Het is voorbereid door diverse stromingen uit de kunst en de filosofie.

In het begin van de 20e eeuw had je bijvoorbeeld de kunststroming dada. Eén van hen was Marcel Duchamp. Duchamp was de eerste kunstenaar die een alledaags voorwerp inzond voor een expositie. Het was een urinoir. Hij en de andere dadaïsten waren net als de postmoderne kunstenaars bezig met de vraag wanneer iets “kunst” genoemd kan worden.

Een voorloper van de postmoderne filosofie was het existentialisme. Eén van de bekendste existentialisten was de Franse filosoof Jean-Paul Sartre.

Volgens Sartre leven wij in een onbegrijpelijke wereld. Een wereld waarin je met je verstand dé waarheid niet meer kunt bereiken. In die wereld moet je van moment tot moment je eigen leven scheppen. Dat doe je door te handelen. Handelen is de enige manier om je leven zin te geven. Dat is echter altijd iets tijdelijks, iets voorlopigs. Nooit zal je een vastomlijnd individu kunnen worden. Nooit zal je kunnen zeggen wie je wezenlijk bent. Wel kun je vechten om in vrijheid je leven te leiden. Dat gevecht zal echter nooit ophouden.6)

Een latere Franse filosoof is Michel Foucault. Volgens Foucault wordt elk maatschappelijk systeem overeind gehouden door macht. Het verstand is alleen maar een instrument in dienst van die macht. Als je dat eenmaal beseft, kun je weerstand tegen dat systeem bieden en je eigen weg proberen te gaan.

Foucault wordt als een directe voorloper van het postmodernisme beschouwd.

5.3. Nietzsche en de Romantiek

We kunnen echter nog verder teruggaan. Zowel de postmodernisten als hun voorlopers beroepen zich namelijk weer op de 19e-eeuwse Duitse filosoof Friedrich Nietzsche.

Volgens Nietzsche is met de dood van God de bodem onder de westerse cultuur vandaan geslagen. Sindsdien kunnen wij niet meer spreken over dé waarheid. Voortaan zijn er vele “waarheden”. Het ligt er maar aan met welk perspectief je naar de dingen kijkt. Maar zelfs die vele “waarheden” hebben niets met de werkelijkheid zélf te maken. De werkelijkheid zal altijd onbegrijpelijk voor ons blijven. Onze “waarheden” zijn slechts manieren om die werkelijkheid voor onszelf te kunnen hanteren.

In zijn boek ”Romantiek” typeert Rüdiger Safranski Nietzsche als een romanticus. Safranski maakt onderscheid tussen de Romantiek als tijdvak en het romantische dat sindsdien als geesteshouding de westerse wereld veroverde. Bij dat laatste deelt hij Nietzsche in.

De Romantiek als tijdvak is een laat 18e-eeuws en begin 19e-eeuws protest van een aantal denkers en kunstenaars tegen de Franse Revolutie. Friedrich von Schiller, August von Schlegel en andere vroege romantici hadden gezien wat deze revolutie bewerkstelligde en betwijfelden of mensen met behulp van hun verstand de samenleving konden bouwen die ze voor ogen hadden. Zelf pleitten ze voor een grotere rol van het gevoel en van de individuele mens.

5.4. De ontwikkeling van het postmoderne

Uit dit alles concludeer ik dat het postmodernisme al bij een 19e-eeuwse romantische elite begon.

In de tweede helft van de 20e eeuw ontstaat de jeugdcultuur, die het romantische gedachtegoed meteen omarmt. Aan het begin van de 21e eeuw zijn de romantische ideeën al zo sterk verspreid dat vrijwel iedereen in het westen er door beïnvloed is.

De 19e eeuwse romantiek noem ik “romantiek van de elite” en de romantiek van de tweede helft van de 20e eeuw noem ik “massaromantiek”. De tijd van de “massaromantiek” is de tijd van het existentialisme en het postmodernisme.

In het volgende schema vat ik dat alles nog eens samen:

Net als in de “romantiek van de elite” zijn gevoel en individualisme in de “massaromantiek” heel belangrijk geworden.

De popmuziek en de filmindustrie hebben deze dingen over de hele wereld verbreid. In de laatste decennia is daar internet bij gekomen.

Vooral door internet is het postmodernisme iets algemeens geworden. Tegenwoordig wordt iedereen geacht zelf kunstenaar en filosoof te worden. Je kunstwerk is je leven en je filosofie je waarheid. Op internet kun je dat alles dan aan de rest van de mensheid presenteren.

Hoewel wij mensen steeds postmoderner worden, is onze maatschappij en haar instituties nog modern. Dat zorgt voor veel spanningen. Wij hebben moeite gekregen met onze instituties. We strijden er mee, proberen ze te veranderen, of zelfs omver te werpen. Zonder die instituties zou de maatschappij echter tot chaos vervallen.

Het postmodernisme en het modernisme zijn dus tegelijkertijd in ons leven aanwezig.

Velen zien in dat postmodernisme slechts een extreme vorm van modernisme. Zelf denk ik dat het postmodernisme iets totaal anders is dan het modernisme. Ze heeft daar namelijk fundamentele kritiek op.

6. Verwante documenten

2)
In Spinoza, Amsterdam en de moderne Samenleving vindt je meer over Israels ideeën.
3)
Sennet, Richard (2008), De ambachtsman. De mens als maker, p. 99, 106.
4)
Veyne, Paul (1987) Geschiedenis van het Persoonlijk leven. Van het Romeinse Rijk tot het jaar duizend, p. 165, 166.
6)
Zie Welten, Ruud (2005) Jean Paul Sartre. De terugkeer.