Site-hulpmiddelen

Gebruikershulpmiddelen


Premodern, modern, postmodern

1. Inleiding

In Wat is premodern, wat is modern, wat is postmodern? heb ik uitgelegd wat de termen premodern, modern en postmodern volgens het woordenboek betekenen.

Ook heb ik daar uitgelegd hoe historici deze termen gebruiken. Voor hen zijn het premoderne, het moderne en het postmoderne perioden in de geschiedenis van de westerse cultuur. Perioden die elkaar opvolgen.

Wanneer en waar dat gebeurt, bleek een ingewikkelde zaak te zijn. De overgang vindt niet overal tegelijk plaats. Ook is ze zelden volledig. Zelfs in de huidige tijd kunnen het premoderne, het moderne en het postmoderne alle drie op dezelfde plaats aanwezig zijn.

Zelfs personen kunnen nog mengsels zijn van het premoderne, het moderne en het postmoderne.

Je kunt ze dus niet zo gemakkelijk associëren met verschillende tijden en plaatsen.

John Butt kiest daarom een andere weg. In zijn boek Bach’s Dialogue with Modernity oppert hij dat ‘Moderniteit misschien beter gedefinieerd kan worden als een verzameling opvattingen en denkwijzen die pas in de tweede plaats geassocieerd worden met verschillende tijden en plaatsen.

Het premoderne wordt modern als mensen anders gaan denken. En om dezelfde reden wordt het moderne postmodern.

In Wat is premodern, wat is modern, wat is postmodern? heb ik voor elk van de drie al heel wat opvattingen en denkwijzen genoemd.

In dit document wil ik echter nog een stap verder gaan. In dit document vraag ik me af wat er áchter al die opvattingen en denkwijzen zit, wat de FUNDAMENTELE ZIENSWIJZE is.

2. Letterkundige zienswijzen

2.1. Schrijver, tekst en lezer(s)

De vraag is dus wat het uitgangspunt, het FUNDAMENT is van al die premoderne, moderne en postmoderne opvattingen en denkwijzen in onze westerse cultuur.

Om die vraag te beantwoorden ga ik in de leer bij letterkundigen.

Letterkundigen bestuderen teksten. Teksten zijn verzamelingen van tekens, die deel uit maken van een taal. Taal is het menselijke middel bij uitstek om onderling te communiceren. Taal is een tekensysteem. Met behulp van die tekens kunnen we weergeven wat voor betekenis we iets geven.

Met behulp van een tekst probeert een schrijver zijn lezer(s) dus te vertellen wat iets voor hem betekent, wat zijn gedachten over iets zijn of wat zijn gevoel bij iets is. Met behulp van een tekst probeert een schrijver zijn gedachten of gevoelens over te dragen aan zijn lezer(s). Bij deze overdracht spelen drie elementen een rol:

  1. De schrijver.
  2. Zijn tekst.
  3. Zijn lezer(s).

De vraag is nu of het de schrijver lukt met zijn tekst zijn gedachten of gevoelens over te dragen aan zijn lezer(s). Hier zijn drie opvattingen over:

  1. Een traditionele opvatting.
  2. Een structuralistische opvatting.
  3. Een poststructuralistische opvatting.

2.2. Een traditionele opvatting

Volgens de traditionele opvatting kan een schrijver via zijn tekst zijn gedachten of gevoelens overdragen aan zijn lezer. De lezer moet daarvoor niet alleen de tekst lezen, maar ook op zoek gaan naar wat de schrijver ermee bedoelt. Daarvoor moet hij iets meer weten over de schrijver zelf:

  • Wie is de schrijver?
  • Schreef hij nog andere teksten?
  • In wat voor tijd leefde hij?
  • Betekenen de woorden die hij gebruikt nu nog hetzelfde?

Als we de schrijver kennen, kunnen we ook zijn tekst lezen en de gedachten en gevoelens achterhalen die hij er mee wil overdragen.

In de traditionele opvatting kunnen schrijver, tekst en lezer(s) dus met elkaar verbonden worden:

2.3. Een structuralistische opvatting

Volgens de structuralistische opvatting is het onmogelijk om een objectief beeld te krijgen van wat de schrijver met de tekst bedoelt.

Het enige objectieve is de tekst zelf. De tekst is namelijk een verzameling tekens die deel uitmaken van een taal. De tekens van zo’n taal hangen allemaal met elkaar samen. Als je deze samenhangen kent, kun je iets objectiefs zeggen over de tekens en dus over de tekst.

Als de lezer de tekst leest, kan hij achterhalen wat de tekst aan hem wil overdragen.

Volgens de structuralistische opvatting kunnen dus alleen de tekst en de lezer(s) met elkaar worden verbonden:

2.4. Een poststructuralistische opvatting

Volgens de poststructuralistische opvatting is het niet alleen onmogelijk om een objectief beeld te krijgen van wat de schrijver met de tekst bedoelt, maar ook om een objectief beeld te krijgen van de tekst zelf.

Dé tekst bestaat niet. Zodra de lezer de tekst leest, ontstaat er in zijn hoofd een nieuwe tekst. En als hij met een ander over de tekst communiceert, ontstaat in diens hoofd weer een nieuwe tekst, enzovoort, enzovoort.

Als de tekst honderd lezers heeft, ontstaan er dus honderd nieuwe teksten. Elke uitleg wordt namelijk weer een nieuwe tekst. Elke nieuwe tekst heeft een eigen betekenis. Objectiviteit wordt nooit bereikt. Zelfs niet door alle teksten samen. Er is zelfs geen maatstaf om te spreken over juiste en onjuiste betekenissen. Alle lezers zijn nieuwe schrijvers, die even veel of even weinig recht van spreken hebben als de schrijver zelf.

Volgens de poststructuralistische opvatting kunnen de lezer(s) dus noch met de schrijver, noch met zijn tekst verbonden worden:

3. Fundamentele zienswijzen

Met de “schrijver-, tekst- en lezersproblematiek” hebben we volgens mij iets fundamenteels te pakken.

Het gaat hier om taal en taal heeft te maken met het menselijke denken zelf. Met behulp van zijn taal schept de mens een symbolische werkelijkheid, een werkelijkheid die bestaat uit beelden. Niet alleen in zijn hoofd, maar ook in zijn omgeving. “Cultuur” noemen wij die menselijke bouwsels.1) Zulke bouwsels kunnen van premoderne, moderne of postmoderne aard zijn.

Nu maak ik de stap van de opvattingen van de letterkundigen naar de FUNDAMENTELE ZIENSWIJZEN achter onze westerse cultuur.

Hiervoor vervang ik eerst:

  1. De traditionele opvatting van de letterkundigen door de premoderne zienswijze.
  2. De structuralistische opvatting van de letterkundigen door de moderne zienswijze.
  3. De poststructuralistische opvatting van de letterkundigen door de postmoderne zienswijze.

Dan vervang ik:

  1. De schrijver door de werkelijkheid.
  2. De tekst door het beeld.
  3. De lezer(s) door de beeldvormer(s).

4. De premoderne zienswijze

Schematisch ziet de PREMODERNE ZIENSWIJZE er dan als volgt uit:

De bovenstaande figuur toont ons drie zaken die met elkaar verbonden zijn:

  1. Werkelijkheid
  2. Beeld
  3. Beeldvormer(s)

4.1. Werkelijkheid

De werkelijkheid is voor de premoderne westerse mens niet enkel wat hij ziet, hoort, ruikt, smaakt of voelt. Achter die zintuiglijke verschijnselen bevindt zich nog iets anders. Iets wat hij God noemt. Deze God is voor hem de bron, waaruit die verschijnselen voortkomen.

De premoderne westerse mens is een christen en soms een jood en beiden geloven in deze God.

Joden noemen Hem “JHWH”. JHWH is een Hebreeuws woord dat je zou kunnen vertalen als “Hij die er was, die er is en die er zal zijn”.

Griekse filosofen spreken soms over het “Zijn”. Dat wat altijd heeft bestaan en altijd zal bestaan. In onze wereld is dat “zijn” niet te vinden. In onze wereld gaat alles voorbij, is alles vluchtig.

4.2. Beeld

Deze God heeft zich kenbaar gemaakt in Zijn Woord. Er zijn drie dingen die premoderne westerse mensen het Woord van God noemen:

  1. De “woorden” die God uitspreekt.
  2. Het “boek” waarin die woorden opgeschreven zijn.
  3. De “persoon” die deze woorden belichaamt.

Eerst dus de woorden die God uitspreekt. Het gaat hier om de woorden die God uitspreekt voordat er sprake is van iets anders.

Door bepaalde woorden uit te spreken, roept God alles wat wij kunnen zien, horen, ruiken, smaken en voelen tevoorschijn. Het zijn woorden die precies uitdrukken wat die verschijnselen zijn. God zegt bijvoorbeeld ‘licht!’ en dan is er ook ‘licht’.

Het gaat dan om woorden in de Hebreeuwse taal. Volgens de Kabbala, de joodse mystiek, geven Hebreeuwse woorden objectief weer wat het wezen van een verschijnsel is.

Het Hebreeuwse woord voor ‘licht’ is or. Or betekent echter niet alleen ‘licht’. Het ís ‘licht’. Kabbalisten geloven dus dat er een direct verband is tussen de woorden van God en de verschijnselen die wij hier waarnemen.

Deze woorden zijn dus objectief. Dat zijn ze omdat ze bestaan uit letters die tegelijk getallen zijn en dus iets exact kunnen uitdrukken. Als God met objectieve letters alle dingen tot stand brengt, kun je werkelijk iets over deze dingen te weten komen.

Voor de Griekse filosoof Aristoteles bestond de wetenschap uit drie ‘op het woord betrokken’ vakken (Grammatica, Dialectica en Retorica) en vier ‘op het getal betrokken’ vakken (Aritmetica, Geometria, Musica en Astronomia).

Deze zeven vakken worden de zeven vrije kunsten genoemd. Deze vrije kunsten werden aan de universiteiten in de hoge middeleeuwen gedoceerd. Het gedachtegoed van deze vakken bleef tot in de 18e eeuw bestaan.

Het tweede dat premoderne westerse mensen het Woord van God noemen, is een boek.

Het gaat om een joods boek dat de “Hebreeuwse Bijbel” heet. De vroege christenen hebben op dat boek een commentaar geschreven dat het Nieuwe Testament genoemd wordt. Christenen noemen die Hebreeuwse Bijbel en het commentaar daarop samen “de Bijbel”.

In de Hebreeuwse Bijbel zijn woord en getal nog een éénheid. Dit maakt van dit boek volgens orthodoxe joden hét Boek en een bron van objectieve kennis.

Ook voor traditionele christenen bevat dat boek dé waarheid. De woorden in dat boek zijn weliswaar door mensen opgeschreven, maar God Zelf heeft hen die woorden ingegeven.

Het derde dat premoderne westerse mensen het Woord van God noemen, is een persoon.

Voor de christenen is dat Jezus.

Johannes, één van de schrijvers van het Nieuwe Testament, noemde Jezus het Woord dat vlees en bloed geworden is.

Dat “Woord” is een term die ook in het Griekse denken heel belangrijk was. Die term is “logos”. Door de Griekse filosofen was de lógos het samenbindende principe dat er voor zorgt dat we met elkaar communiceren. Voor christenen is dat nu de “persoon Jezus” geworden.

Paulus, een andere Nieuwtestamentische auteur, noemt deze Jezus, deze lógos, het “Beeld” van God. Wie dat Beeld gezien heeft, heeft God, heeft de Werkelijkheid gezien.

Via het Woord kom je tot God, zegt Luther in de 16e eeuw. Voor hem en zijn premoderne voorgangers is het Woord iets objectiefs. Wij mensen kunnen zich daaraan vastklampen.

4.3. Beeldvormer(s)

Beeldvormers zijn mensen. Niet zomaar mensen, maar mensen waarin het Beeld van God belichaamd wordt. Hoe meer ze dat Beeld belichamen, hoe meer ze een eenheid vormen.

Bij christenen gaat het dan om mensen die samen Jezus belichamen. Paulus noemt dat samenzijn “het Lichaam van Christus”. Een Lichaam dat bezield wordt door wat hij “de Heilige Geest” noemt.

Dit Lichaam breidt zich uit in ruimte en tijd. Dat gebeurt door wat de Bijbel “overlevering”, traditie noemt. Het gaat dan niet om iets dat achterhaald of versleten is, maar iets dat steeds weer actueel moet worden.

Joden kennen ook een Overlevering. Dat is het complex van joodse geschriften die samen de uitleg van de Hebreeuwse Bijbel vormen. Aan de hand van deze uitleg proberen zij die Hebreeuwse Bijbel gezamenlijk in praktijk te brengen.

4.4. Een drie-eenheid

Beeldvormers staan in verbinding met het Beeld, dat op zijn beurt een afspiegeling is van de Werkelijkheid.

De vroege christelijke kerkvaders spreken over “Vader”, “Zoon” en ‘Heilige Geest” en noemen hen de “Drie-eenheid”. Kabbalisten spreken over de Levensboom, die uit Drie-eenheden op meerdere niveaus bestaat.

Beiden zijn voorstellingen van wat voor premoderne mensen de waarheid is.

De kern is dat de drie op een objectieve wijze met elkaar verbonden zijn.

5. De moderne zienswijze

5.1. Werkelijkheid

In de moderne zienswijze is de Werkelijkheid, en dus God, problematisch geworden.

De verlichtingsfilosoof Kant noemt deze Werkelijkheid het Ding an Sich, het ‘Ding zoals het is’. Dit ‘Ding zoals het is’, is volgens hem onkenbaar. Met het verstand is er niets zinnigs over te zeggen. Kant kapt hier dus de verbinding tussen Beeld en Werkelijkheid door.

Voor de moderne westerse mens is God dan ook steeds meer vervluchtigd. Voor de verlichtingsfilosofen van de 18e eeuw was God slechts de “horlogemaker” die het raderwerk van de zintuiglijke verschijnselen in gang gezet heeft en Zich daarna terugtrok. In de werken van de Franse wetenschapper Laplace komt het woord God niet eens meer voor. Toen Napoleon hem daarnaar vroeg, antwoordde hij: ‘Majesteit, ik heb deze hypothese niet nodig’.2)

Spinoza sprak nog wel over God, maar stelde Hem gelijk met de Natuur. Gods wetten zijn voor Spinoza niets anders dan de “wetten van de natuur”. De stap naar atheïsme, naar het geloof dat er geen God is, is dan niet groot meer.

5.2. Beeld

Wat wel bleef was het Beeld.

Als vanouds was dat het “Woord van God”. Daarvoor in de plaats komt nu de objectieve taal.

Voor verlichtingsfilosofen is deze taal de wiskunde. Spinoza’s hoofdwerk de Ethica is bijvoorbeeld helemaal opgebouwd uit stellingen en bewijzen. Spinoza geloofde namelijk dat hij op die manier iets objectiefs kon zeggen.

Ook voor moderne wetenschappers is wiskunde fundamenteel. Moderne wetenschappers geloven dat ze met behulp van deze taal tot echte kennis komen. Onze bètawetenschappen hebben nog steeds een wiskundige grondslag. Tot vandaag de dag wordt bètawetenschap nog vaak als de harde (en dus de eigenlijke) wetenschap gezien.

“Traditie” is voor moderne mensen een slechte raadgever. Alleen objectief denken kan ons volgens hen tot waarheid brengen.

5.3. Beeldvormer(s)

Ook in de moderne zienswijze zijn beeldvormers mensen. Wanneer mensen op een objectieve manier met elkaar communiceren, kunnen ze tot elkaar komen. Niet alleen wetenschappelijk, maar ook maatschappelijk.

Bij dit laatste gaat het dan niet om het “eigen belang” maar om het “algemene belang”. Een goed begrepen “eigen belang” is juist het “algemene belang”. Verlichtingsfilosofen spreken zelfs over een algemene wil. Alleen als men het subjectieve overstijgt, kan er sprake zijn van een ordelijke maatschappij.

Schematisch ziet de MODERNE ZIENSWIJZE er dus als volgt uit:

6. De postmoderne zienswijze

6.1. Werkelijkheid

Evenals moderne mensen geloven ook postmoderne mensen niet meer in de Werkelijkheid. Als ze het woord “God” nog gebruiken dan is deze meer gevormd naar hun eigen beeld dan andersom.3)

6.2. Beeld

Dat beeld is echter een subjectief beeld. Hét Beeld is in de postmoderne zienswijze problematisch geworden. Postmodernisten geloven namelijk niet meer dat er een objectieve taal bestaat die voor alle mensen geldt.

Al bij de filosoof Hegel werd waarheid een probleem. Hegel geloofde nog wel dat mensen in de toekomst de waarheid zullen bereiken. Op dit moment zijn ze het echter oneens. Thesen, ‘stellingen’, moeten daarom met hun antithesen, ‘tegenstellingen’, geconfronteerd worden. Op die manier ontstaan synthesen, die uiteindelijk uitmonden in dé Synthese.

Marx trok Hegels verhaal door naar de maatschappij. Volgens hem zou de strijd tussen de sociale klassen uiteindelijk leiden tot de Heilstaat.

Volgens Nietzsche, de vader van het postmodernisme, zal de Synthese, de Heilstaat, enzovoort, er nooit komen. Mensen zullen het altijd oneens blijven. Daarom zal ook hun onderlinge strijd altijd blijven bestaan.

Voor Nietzsche bestaat waarheid niet. Denken is slechts een strategie van mensen om te overleven. Met ons denken bouwen wij, mensen, een wereld vol beelden, waar we ons in nestelen en waarmee we onszelf tegen de buitenwereld beschermen.

In principe leven we alleen. Net als alle anderen. Hooguit kunnen we proberen anderen goedschiks of kwaadschiks in onze eigen beeldenwereld te trekken.

6.3. Beeldvormer(s)

Volgens postmoderne mensen bestaan er alleen maar beeldvormers. Beeldvormers die onderling verdeeld zijn. Beeldvormers die ook in zichzelf verdeeld zijn. De wereld waarin zij leven is namelijk niet meer de vaste wereld van het Zijn of de waarheid, maar een zee van verschijnselen die elk ogenblik veranderen.

In een postmoderne wereld heeft alles wat zichzelf wil blijven het zwaar te verduren. Of het nu maatschappelijke instituties of psychische persoonlijkheden zijn.

Denken is maar een bovenlaagje. Daaronder zitten gevoelens en driften, die veel sterker zijn en zo nodig de huidige orde kunnen verstoren.

Schematisch ziet deze POSTMODERNE ZIENSWIJZE er als volgt uit:

De Drie-eenheid Werkelijkheid, Beeld en Beeldvormer(s) is hier geheel uit elkaar gevallen. De objectiviteit, die premodernen nog als onaantastbaar zagen, is daarom verleden tijd.

7. Verwante documenten