Site-hulpmiddelen

Gebruikershulpmiddelen


Dit is een oude revisie van het document!


Over oude woorden

1. Wat hebben we nu nog aan oude woorden?

In deze tijd is het “not done” om blind te varen op wat mensen vroeger allemaal beweerden. Natuurlijk mag je daar best eens over nadenken, als je er daarna maar zélf een mening over vormt.

Mensen die ergens zélf een mening over vormen, noemt de filosoof Immanuel Kant “verlicht”.

In zijn essay Beantwoording van de vraag: wat is verlichting? uit 1784 drukt hij iedereen die het verstand ervoor heeft op het hart om alles zélf te bestuderen. Mensen die dat niet doen, zijn volgens hem ‘lui’ en ‘laf’.

Toch valt het niet mee om ergens een goed gefundeerde mening over te vormen. In zijn essay Verhandeling over de methode uit 1637 brengt de filosoof René Descartes dit probleem ter sprake.

Op de filosofie van zijn dagen was hij helemaal uitgekeken. Op die wirwar van meningen kon volgens hem geen echte wetenschap gebouwd worden. Ook kon hij niets met de wijsheid van het “gewone volk”. Veel dingen die alom geloofd werden vond hij buitensporig en belachelijk.1)

Naar zijn mening hebben ‘onze neigingen’ en ‘onze opvoeders’ zo lang over ons ‘geregeerd’ dat het ‘bijna onmogelijk’ voor ons is om een ‘zuiver’ en ‘betrouwbaar’ oordeel over iets te vellen. ‘Gewoonte en voorbeeld’ hebben daardoor ‘meer macht over ons’ dan ‘zekere kennis’.2)

Om toch tot “zekere kennis” over iets te kunnen komen, stelde Descartes vier regels op:

  1. Neem nooit iets voor waar aan als die waarheid voor jezélf niet helemaal duidelijk is.
  2. Deel je probleem in genoeg stukjes op om tot een oplossing te kunnen komen.
  3. Denk eerst na over de eenvoudigste dingen en daarna pas over ingewikkeldere dingen.
  4. Maak er een zo volledig en systematisch mogelijk overzicht van.3)

Zijn inspiratie vond Descartes in de wiskunde. Alleen wiskundigen konden volgens hem dingen bewijzen. Als je die methode toepast op andere gebieden, kun je ook dáár tot “zekere kennis” komen.

Sinds het verschijnen van Descartes’ essay hebben talloze wetenschappers hun best gedaan om van alles te bewijzen. Met hun wetenschappelijke theorieën hebben ze ons wijzer gemaakt dan we waren en met hun technische uitvindingen hebben ze ons leven op veel punten aangenamer gemaakt.

Descartes’ regels hebben ons dus veel goeds gebracht.

Maar betekent dat dan dat we alles wat we zélf niet wetenschappelijk hebben aangetoond als onzin aan de kant moeten schuiven?

Ten eerste is het in de praktijk onmógelijk om alles zélf aan te tonen. Daardoor zou ons leven compleet tot stilstand komen. Om normaal te kunnen functioneren, moeten we wel allerlei dingen van anderen aannemen.

Zelfs wetenschappers moeten voortbouwen op het werk van anderen. Anders zouden ze nauwelijks aan hun eigen werk toe kunnen komen.

Ten tweede is het onwénselijk om op alles wat er in ons leven gebeurt Descartes’ regels los te laten. Als we dat zouden proberen, zou ons denken binnen de kortste keren overbelast raken. We zouden dan al gauw niet meer kunnen functioneren.

In ons dagelijkse leven denken en handelen we meestal in patronen. Veel van deze patronen zijn van generatie op generatie overgedragen. Die overgedragen patronen noemen we “instituties”.

Er zijn instituties voor seks, voortplanting en zorg, voor de productie, distributie en consumptie van goederen, voor de ordehandhaving, voor de kennisoverdracht, enzovoort. Om ons dagelijkse leven goed te laten verlopen, zijn die instituties onontbeerlijk.

In mijn document Verdwijnen onze instituties? kun je daar meer over lezen.

In de tijd vóór Descartes en Kant, de tijd die wij premodern noemen, functioneerden die instituties een stuk soepeler als nu.

In die tijd waren mensen gewend hun leven in te richten naar wat mensen uit de vorige generatie hen leerden. Ze vertrouwden er op dat de dingen die zij hen vertelden, goed waren.

In ónze tijd is dat vertrouwen afgenomen. Wij, moderne mensen, worden geacht zélf over de dingen na te denken en op grond daarvan beslissingen te nemen. Zaken die voor onze voorouders vanzelfsprekend waren, zien wíj als problemen die we op moeten lossen. Daardoor hapert de boel natuurlijk voortdurend.

Wij, moderne mensen, hebben ook een andere mening over de grondslag van de instituties.

Voor ons zijn instituties gebaseerd op menselijke afspraken. Omdat wij, mensen veranderlijk zijn, zijn ook de afspraken die we met elkaar maken veranderlijk. Als dat gebeurd, moeten we er weer opnieuw met elkaar over debatteren. Onze voorouders geloofden echter dat de instituties door God zélf waren ingesteld.

We komen dan in een ander domein, het domein van de religie. Voor onze voorouders was dat het christendom. Dat christendom was gegrond in het oude boek dat wij de “Bijbel” noemen. Die Bijbel beschouwden zij als het Woord dat God zélf gesproken had. Op dat Woord baseerden zij hun instituties.

Een voorbeeld daarvan is de kathedraal van Chartres, een kerkgebouw met gebrandschilderde ramen die nog uit de 12e en 13e eeuw stammen.

Veel van deze ramen zijn aan de kathedraal geschonken door plaatselijke gilden. Eén van die gilden, de gilde van de bankiers, bekostigde het raam over de Bijbelse geschiedenis van Jozef.

Eén van de onderdelen van dat raam toont ons de broers van Jozef, terwijl ze hem voor twintig zilverstukken aan een stel slavenhandelaars verkopen:

Deze afbeelding is onderdeel van Dr. Stuart Whatling’s site “The Corpus of Medieval Narrative Art” (Zie http://www.medievalart.org.uk).

De broers verkochten Jozef omdat hij een prachtig kleed van hun vader gekregen had en omdat hij hen verteld had dat ze zich in zijn dromen voor hem gebogen hadden alsof hij een koning was.4)

Onderin het raam hebben de bankiers hun eigen beroep uitgebeeld:

 Deze afbeelding is onderdeel van Dr. Stuart Whatling’s site “The Corpus of Medieval Narrative Art (Zie http://www.medievalart.org.uk).

Door hun beroep te koppelen aan het Bijbelse verhaal over Jozef, toonden ze hun medemensen dat ze zich wilden houden aan een Bijbelse regel. De regel dat ze zich bij hun geldhandel niet mochten laten leiden door jaloezie.

Als “Gods Woord” is de Bijbel niet onderhevig aan de wisselvalligheden van het leven. Daarom zagen onze voorouders in haar een grond waarop ze hun gedachten en handelingen konden baseren.

Sinds Descartes en Kant zijn we steeds meer gaan twijfelen of zo’n vaste grond er wel is. God is een Wezen waarvan je het bestaan niet eens aan kunt tonen. Wetenschappelijk gezien is Zijn Woord daarom “luchtfietserij”.

Premoderne mensen zouden echter juist die twíjfels “luchtfietserij” noemen. Volgens hen heeft ons verstand God en Zijn Woord nodig om te kunnen functioneren.

Ik ga daarin met hen mee.

Begrijp me goed, ik pleit er niet voor om weer te gaan leven als een middeleeuwer. De wetenschap en de techniek hebben ons veel goeds gebracht. Dat hoeven we niet allemaal op te geven. Maar als we ons verstand als een remedie voor alles beschouwen, leggen we volgens mij een te grote last op haar schouders. Zonder steun van die oude instituties en dat nog oudere “Woord van God” zou onze maatschappij het weleens kunnen begeven.

Schematisch ziet dat er als volgt uit:

Ik pleit ervoor het oude cultuurboek dat “Bijbel” heet, weer ter hand te nemen. Met mijn website wil ik daar een handleiding voor bieden.

2. Kan een oud boek als de Bijbel je nu nog raken?

In hoofdstuk 1 schreef ik hoe belangrijk het sinds de filosofen Descartes en Kant is om zélf over de dingen na te denken.

Lange tijd ging er niets boven het verstand. De laatste decennia heeft het gevoel dit verstand echter naar de kroon gestoken.

Volgens gevoelsmensen leef je pas echt als je dingen ervaart, als er dingen zijn die je raken, die je opwinden. Als je alleen maar over de dingen nadenkt, leef je niet.

De opmars van het gevoel begon bij de culturele elite van de 19e eeuw. We noemen dat de Romantiek. In de tweede helft van de 20e eeuw werd deze Romantiek een massabeweging. Eerst ging de jeugd “om” en tegenwoordig ziet vrijwel iedereen in de westerse wereld het belang van persoonlijke gevoelens in. Die trend wordt ook wel “postmodernisme” genoemd. In hoofdstuk 5 van mijn document Wat is premodern, modern, postmodern? kun je daar meer over vinden.

Wat moet je in een postmoderne tijd nog met een oud boek als de Bijbel? Is dat geen duf verhalenboek van vroeger?

Vroeger vond men de Bijbel geen duf verhalenboek. Eeuwenlang heeft dat boek mensen tot op het bot geraakt.

Zelfs “koele” protestanten zijn eeuw na eeuw door dit boek in beroering gebracht.

Dat protestantisme is in de 16e eeuw op gang gebracht door Maarten Luther, Johannes Calvijn en andere reformatoren en maakte talloze Noordeuropeanen enthousiast over de Bijbel.

In de 17e eeuw was het eerste vuur echter gedoofd en kibbelden theologen met elkaar over de protestantse leer. Verontrustte protestanten wezen er toen op dat een godsdienst zonder gevoel een dode godsdienst is. Hun volgelingen worden wel piëtisten genoemd. In Nederland noemen we zulke protestanten Bevindelijk Gereformeerden. Zelf ben ik binnen deze beweging opgegroeid. Ik herinner me nog predikanten die met zoveel gevoel over de Bijbel konden preken dat vele luisteraars hun ogen niet droog konden houden.

In Engeland en Amerika is de ontwikkeling van het protestantisme doorgegaan.

Steeds als daar een godsdienstig lauwe periode was, kwamen er opwekkingspredikers die grote massa’s mensen in vuur en vlam zetten. George Whitefield, een prediker uit de Eerste Grote Opwekking, kon mensen, alleen al door het woord “Mesopotamië” uit te spreken, tot tranen toe roeren.5)

Deze 18e eeuwse opwekking werd in de 19e eeuw gevolgd door de nog massalere Tweede Grote Opwekking.

In beide opwekkingen reageerden vele mensen heel heftig op de Bijbelprediking. Sommigen begonnen luid te huilen of te schreeuwen. Anderen vielen op de grond, waar ze begonnen te stuiptrekken.

De opwekkingspredikers schrokken daar niet van. Zulke mensen waren misschien ontstelt omdat ze zich realiseerden dat het leven dat ze leiden zo weinig leek op het leven waar de Bijbel over spreekt.

Volgens het protestantisme is er een kloof tussen de Bijbelse boodschap en het leven dat wij, mensen, leiden. Die kloof is zo groot dat alleen de “Geest van God”, de “Heilige Geest” hem kan overbruggen.

Volgens Jonathan Edwards, de theoloog van de Eerste Grote Opwekking, brengt de “Heilige Geest” mensen in contact met de Bijbel. Hij opent hun verstand voor dat Boek. En dan gebeurt er ook van alles op gevoels- en op wilsgebied. Mensen worden ánders, gaan ánders leven.

Heftige emoties hoeven er niet perse op te wijzen dat God aan het werk is. Het gaat er om dat je veránderd. Edwards noemt dat het krijgen van de “vruchten van de Geest”.6)

Heftige emoties en andere bijzondere verschijnselen ziet Edwards maar als bijzaken. Bijzaken die op zich nog niets hoeven te betekenen.

In 1904 ontstond er een nieuwe opwekking in Wales. Een centrale figuur in deze opwekking was de jonge Evan Roberts, die jaren in de kolenmijnen gewerkt had. De kerkdiensten die hij leidde, waren hoofdzakelijk gebeds- en zangdiensten. De preek stond minder centraal als bij de vroegere opwekkingen.

De vlam sloeg ook over naar Los Angeles in Amerika. Onder leiding van de zwarte predikant William Seymour begint in 1906, in een gebouw dat gebruikt werd als opslagplaats voor bouwmateriaal, de wereldwijde pinksteropwekking.7)

Binnen 3 jaar is deze opwekking over 50 landen verspreid. Eén van die landen is Nederland.8)

In de zestiger jaren bereikt het gedachtegoed van de opwekking de traditionele christelijke kerken. Dit wordt de charismatische beweging genoemd.

In de tachtiger jaren volgt nog een “derde golf”, onder protestanten die je het beste “Calvinisme-light” kunt noemen.

Eén van deze kerken stond in Toronto. Begin 90er jaren vind daar een uitbarsting van emoties plaats. Sommigen denken dat er een nieuwe opwekking begint, maar anderen vertrouwen het niet.

IlT3oaaed9U?.swf

Deze video toont ons een gedeelte van een kerkdienst in deze heftige periode. We zien mensen schreeuwen, lachen en op de grond vallen en we zien een predikant die “dronken in de Geest” uit de Bijbel leest. Er gebeurt van alles op gevoelsgebied, maar is hier nog sprake van echt werk van de “Heilige Geest”?

In de 18e eeuw schreef Edwards over mensen die verontrust waren omdat hun leven zo weinig leek op het leven waar de Bijbel over spreekt. De video uit de 90er jaren van de 20e eeuw toont ons echter veel blije mensen en een predikant die God een “fungod” noemt, een God die ons plezier geeft. Dat motto past natuurlijk prima bij de beeldcultuur van onze tijd, maar in hoeverre wordt hier de Bijbel nog serieus genomen?

Er is ook nog iets anders aan de hand. Edwards leefde in een tijd, dat het verstand centraal stond. In zijn geval ging het dan om een verstand dat gericht was op de Bijbel als het Woord van God. In de 90er jaren van de 20e eeuw staat echter het gevoel centraal. De Romantiek uit de 19e eeuw is dan een massaverschijnsel geworden.

Een religieuze stroming die in die tijd erg populair is, is ”New Age”. “New Age” komt niet uit een specifieke religie voort. Eerder is het een vergaarbak van elementen uit allerlei religies. Teksten uit heilige boeken spelen er echter geen hoofdrol. Waarheid vind je volgens hen ook in jezélf. En met “jezélf” wordt dan bedoeld “je diepste wezen”, datgene in jezelf wat je niet meer kunt beredeneren. Dat diepste wezen is verbonden met God of het Goddelijke.

Een “diepste wezen” dat op God betrokken is, is op zich niets nieuws. Daar wordt in alle grote religies over gesproken. In “New Age” kringen wordt dit “diepste wezen” echter gezien als iets dat doorwerkt in je intuïtie en je gevoel. Daardoor wordt die intuïtie en dat gevoel een bron van waarheid.

In dat opzicht is “New Age” een door en door Romantisch verschijnsel.

De “Toronto-Blessing” heeft met “New Age” op zich niets te maken. De “Toronto-Blessing” is een verschijnsel in het protestantse christendom. Daarom werd in bijeenkomsten daar uitsluitend uit de Bíjbel gelezen. Toch lijkt ook in deze beweging de focus te liggen op wat je in jezélf ervaart. Alleen wordt dat het “werk van de Heilige Geest” genoemd.

Jessie Penn-Lewis, één van de leiders van de opwekking van Wales uit 1904, zou daar mijns inziens echter haar vraagtekens bij zetten. Zij was verontrust over de “geestelijke verschijnselen” die in het kielzog van de opwekking overal de kop op staken.

In haar boek Oorlog tegen de heiligen drukt ze ons, lezers, op het hart om ons verstand te blijven gebruiken. Als we dat nalaten en ons dán openstellen voor de “Heilige Geest”, is volgens haar de kans groot dat we met “andere geesten” in aanraking komen. “Geesten” die ons niet met de God van de Bijbel verbinden. De emoties zullen er niet minder heftig om zijn en de verschijnselen niet minder opzienbarend, maar met de Bijbelse God heeft het dan niets meer te maken.

Gevoelens moeten volgens Penn-Lewis in verbinding staan met het verstand en het verstand met het Woord van God. Dan pas kun je spreken van christelijke emotionaliteit.

De Bijbel heeft dus door de eeuwen heen heel wat opwinding teweeg gebracht. Soms is die opwinding echter een eigen leven gaan leiden. Dat lijkt in onze tijd meer en meer het geval te zijn. Een voorbeeld daarvan is de “Toronto Blessing”. Daarom is het maar de vraag of die in het rijtje van de opwekkingen thuishoort.

De kerken en individuen die uit bovengenoemde protestantse bewegingen voortgekomen zijn of er doorheen gegaan zijn, noemen we tegenwoordig “evangelisch”.

Van midden 80er jaren tot midden 90er jaren was ik lid van een evangelische kerk.

3. Bestaat er zoiets als een christelijke traditie?

In de vorige hoofdstukken pleitte ik ervoor het oude cultuurboek dat we “Bijbel” noemen te lezen, maar hoe doe je dat eigenlijk? Bestaan er handleidingen om je daarbij te helpen? Ja, zeggen de joden. Ja, zeggen de christenen. Maar stemmen die handleidingen wel met elkaar overeen?

Laat ik beginnen met het christendom, of liever met al die verschillende soorten christendom. Ten eerste heb je de orthodoxe kerken, ten tweede de Rooms-katholieke kerk en ten derde de protestantse kerken, en dan heb je alleen nog maar de hoofdrichtingen te pakken. Vooral het 16e eeuwse protestantisme is een “splijtzwam” geworden. Anno 2014 zijn er talloze protestantse kerken en groeperingen, die in de ogen van buitenstaanders soms maar in details van elkaar verschillen.

Al die kerkelijke stromingen beroepen zich echter op hetzelfde deel van de Bijbel, namelijk het “Nieuwe Testament”.

Dat “Nieuwe Testament” is een verzameling geschriften over Jezus, die in het begin van onze jaartelling in het land van de Joden woonde. De schrijvers daarvan zagen in hun medejood iemand waarin alle lijnen van hun Heilige Boek, de “joodse Bijbel”, bij elkaar komen.

Hun boodschap had maar gedeeltelijk succes onder hun volksgenoten. De niet-joden daarentegen kwamen met bosjes tot geloof. Zij accepteerden de “joodse Bijbel” als hun Heilige Boek en lazen dat in een Griekse vertaling. Het “Nieuwe Testament”, dat al in het Grieks geschreven was, voegden ze er aan toe. Op die manier ontstond onze (christelijke) Bijbel.

Uiteindelijk waren er twee groepen Bijbelgelovigen:

  1. De joden die Jezus niet accepteerden.
  2. De christenen die uiteindelijk alleen maar uit niet-joden bestonden.

De eerste groep las de joodse Bijbel in het Hebreeuws en de tweede groep las diezelfde Bijbel, aangevuld met het Nieuwe Testament, in het Grieks.

De eerste groep las de Bijbel zoals je hem moet lezen, in het Hebreeuws, vanuit een Hebreeuwse cultuur. De tweede groep had echter een probleem. Het Grieks en de Griekse cultuur verschillen namelijk hemelsbreed van het Hebreeuws en de Hebreeuwse cultuur.

Hoe kon zo’n grote omslag worden gemaakt? Daarbij hebben twee Nieuwtestamentische schrijvers een rol gespeeld, namelijk Johannes en Paulus.

Johannes noemde Jezus de Lógos, ‘(degene die het) Woord (is)’. Lógos is een centraal begrip in de Griekse filosofie. Lógos kun je zien als het samenbindende principe dat mensen in staat stelt kennis te vergaren en met elkaar samen te leven. Het kan dat zijn omdat het de waarheid belichaamd.9) Door Jezus de Lógos te noemen brengt Johannes hem in het hart van de Griekse cultuur.

Nog belangrijker voor de omslag naar de Griekse cultuur is Paulus. Volgens Paulus wordt je christen als je gelooft dat Jezus de Messias, de verlosser is. Dat geldt zowel voor joden als niet-joden. Om in Jezus te geloven, hoeven niet-joden niet perse een cultuuromslag te maken en “Joods” te worden.

In Galaten 3:26-28 schrijft Paulus: ‘Allen zijn immers zonen-en-dochters van God door het geloof in Christus10) Jezus. Want gij allen die tot eenheid met Christus zijt gedoopt11) hebt u bekleed met Christus.12) Daarin is geen Judeeër13) en geen Helleen,14) daarin is geen dienstknecht en geen vrije, daarin is geen mannelijk en vrouwelijk; allen immers zijn één in Christus Jezus!15)

Wanneer de breuk tussen niet-christelijke joden en niet-joodse christenen een feit is, heeft de laatste groep geen toegang meer tot de joodse Bijbeluitleg.

De christenen wilden de joodse Bijbel, die zij het “Oude Testament” noemden, echter niet kwijtraken. Die was teveel verstrengeld met hun eigen Nieuwe Testament. Ze doorzochten het Oude Testament op gebeurtenissen en zaken die leken op gebeurtenissen en zaken uit het Nieuwe Testament. Ook zochten ze naar Bijbelse personages waarin al iets van Jezus te zien was. Deze personages noemden ze “typen van Christus”. Ze gingen dat Oude Testament dus lezen door de bril van het Nieuwe Testament. Zo ontstond de christelijke Bijbeluitleg.

In de totstandkoming daarvan speelde de 2e eeuwse christen Origenes een belangrijke rol.

Volgens Origenes zitten er in de ogenschijnlijk gewone verhalen en wetten van de Bijbel zaken verborgen die te maken hebben met Jezus. En omdat Jezus onze nieuwe identiteit is, zijn dat ook zaken die te maken hebben met onszelf.16)

Toen het christendom in de 4e eeuw een staatsgodsdienst werd, werd het een slap aftreksel van wat het eens was. Vele christenen waren zo verontrust over dit verschijnsel dat ze de woestijn in trokken om daar een serieuzer christelijk leven te leiden. Tegenwoordig noemen we hen de “woestijnvaders”.17) Deze woestijnvaders staan aan de basis van het kloosterleven, dat eeuwenlang als het hart van het christendom werd beschouwd.

Dit kloosterleven is het best bewaard gebleven in de (oosterse) orthodoxe kerken. In de (westerse) katholieke kerk is er onder invloed van de Scholastiek veel veranderd. In deze laatmiddeleeuwse stroming is het verstand belangrijker geworden. De (westerse) kloosterlingen hebben dat gedeeltelijk omarmd en hebben zich daar gedeeltelijk tegen afgezet.

De kloosterlingen van oost en west hebben dankbaar gebruik gemaakt van de Bijbeluitleg die Origenes en anderen ontwikkeld hebben. Zij lazen de Bijbel als een boek dat hen aanwijzingen gaf over hun innerlijke leven. Een voorbeeld van deze Bijbeluitleg is Psalm 137:9:

Zalig wie grijpt en verplettert jóuw zuigelingen18) tegen de Stéenrots!19)

Als je die tekst letterlijk opvat, is ze schokkend. Volgens Origenes gaat het echter niet om Babylonische kinderen, maar om ‘slechte gedachten die ons hart verwarren en verstoren’. Die gedachten kunnen het best in de kiem gesmoord worden. Je moet ze dan door de rots, door Jezus, laten vernietigen.20)

Kloosterlingen hebben eeuwenlang van leraar op leerling zulke Bijbelse adviezen aan elkaar doorgegeven. Leraren leerde hun leerlingen om die adviezen toe te passen op de dingen die ze innerlijk meemaakten. Soms schreven ze die dingen op. Zo ontstond wat wij nu wel de “mystieke literatuur” noemen.

Toch ging het er in de kloosters niet altijd ideaal christelijk aan toe. In de katholieke kerk van de 16e eeuw liep dat zo de spuigaten uit dat vele christenen er helemaal mee braken.

Als eerste deed Maarten Luther dat, de beginfiguur van de Reformatie ofwel het protestantisme.

Luthers’ Bijbeluitleg oogde heel nieuw en fris en sprak “gewone mensen” aan. Toch had ook die Bijbeluitleg oude wortels. We moeten dan terug gaan naar een kerkvader uit de 4e eeuw, namelijk Augustinus.

Meer dan Origenes had Augustinus de “gewone mensen” op het oog gehad. Voor hem hoefden de mensen geen vergevorderde christenen te zijn om de Bijbel te kunnen begrijpen. Als je God erom bidt, zal Hij je de betekenis duidelijk maken. Het is dus geen ramp als je in de Bijbeltekst geen diepere geheimen ontdekt. God kan dan nog steeds door de tekst heen tot je spreken. Alleen als de letterlijke tekst indruist tegen de liefde van God, raad Augustinus aan er meer achter te zoeken.21)

In het kielzog van Augustinus hebben de protestanten veel literatuur over de Bijbel voortgebracht. Met behulp van die literatuur wordt je geacht de Bijbel zelf te kunnen lezen. Persoonlijke leraren zijn niet meer strikt noodzakelijk. De hulp van God is dat echter wel. De Bijbel is en blijft namelijk Zijn Woord.

De laatste grote figuur uit de protestantse traditie is de 19e eeuwse dominee Hermann Friedrich Kohlbrugge. Toen ik jaren geleden in een geloofscrisis kwam, heb ik veel aan zijn geschriften gehad. Uit dank aan hem wil ik zijn gedachtegoed op mijn website nog behandelen.

Tot en met Kohlbrugge werd het Oude Testament gelezen door de bril van het Nieuwe Testament. Samen vormden dat Oude en Nieuwe Testament een Boek waarin het gaat over Jezus en over je nieuwe identiteit in hem. Iedere traditionele christen gelooft dat, of hij nu orthodox, katholiek of protestants is, of hij nu diepere lagen in de Bijbel kan ontdekken of niet.

Mijns inziens kun je dus spreken van één christelijke Bijbeltraditie, hoe verschillend die qua vorm en inhoud ook mag zijn.

In Kohlbrugges tijd kwam echter een nieuwe Bijbeluitleg op, een uitleg waarin het kritische verstand de hoofdrol speelde. Dat is de wetenschappelijke Bijbeluitleg.

Elk Bijbelboek werd nu als een zelfstandig boek gelezen. En zelfs binnen Bijbelboeken werden diverse bronnen ontdekt. De christelijke Bijbel viel zo uit elkaar. Het werd een samenraapsel van historische documenten. Om de Bijbel te kunnen lezen, had je zelfs God niet meer nodig. Het was voldoende om je verstand te gebruiken. De Bijbel werd zo wel een puur mensenboek.

4. Wat is de Joodse Overlevering?

In hoofdstuk 3 schreef ik over de scheuring die er tussen de niet-christelijke joden en de niet-joodse christenen plaats had gevonden. Vanaf die tijd waren de christenen de joodse Bijbeluitleg kwijt.

De joden hadden die Bijbeluitleg nog wel. Volgens hen komt deze uitleg van Mozes. Mozes had van God de Thorah, de kern van de Hebreeuwse Bijbel, ontvangen. Tegelijkertijd kreeg hij daar echter ook de uitleg bij.

Die uitleg is eeuwenlang mondeling overgeleverd. Dat gebeurde eerst door enkelingen, maar later door duo’s. Op een gegeven moment kon één persoon de Bijbeluitleg namelijk niet meer bevatten.

De laatste schakel van de mondelinge overlevering bestond uit het duo Sjammai en Hillel.

Daarna begon men het overgeleverde materiaal op te schrijven. Het besluit daartoe was al in 200 à 300 voor de jaartelling genomen. Er werd namelijk steeds meer getwijfeld of iets van de leraar zelf kwam of een toevoeging was van de leerling.

Omdat men zich niet in staat voelde zoiets reusachtigs op te schrijven, koos men ervoor “wegwijzers” neer te zetten. Aan die “wegwijzers” zou men dan kunnen zien waar men was. Het geheel van die “wegwijzers” werd de Misjnah, die in de 3e eeuw voltooid is.

Al gauw vond men echter dat die “wegwijzers” te ver uit elkaar stonden. Daarom ging men werken aan een uitleg van de Misjnah, namelijk de Gemarah. In de 6e eeuw was men daarmee klaar. Het geheel van de Misjnah en Gemarah noemt men de Talmoed. Dat is de kern van de joodse Bijbeluitleg.

Naast de Talmoed kwam de Midrasj er. Dat zijn Bijbelverklaringen in verhaalvorm. Tenslotte was er de Thargoem. Dat zijn oude Aramese verklarende Bijbelvertalingen.

De Talmoed, de Midrasj en de Thargoem vormen samen de Rabbijnse geschriften die de joden ook nu nog in hun sjoels onder leiding van een leraar bestuderen.

Daarnaast ontstond er nog iets anders. Iets wat je de “Kabbalistische geschriften” zou kunnen noemen. Dat Kabbalisme kun je beschouwen als de Joodse mystiek.

In de Kabbalistische geschriften kom je namen tegen die ook in de Talmoed voorkomen. Net als de Talmoed en de andere Rabbijnse geschriften zijn ook de Kabbalistische geschriften pogingen om op te schrijven wat eeuwenlang mondeling is overgeleverd.

Kabbalistische geschriften uit de eerste eeuwen schaart men nu onder de noemer “Mèrkavah-mystiek”. De schrijvers hielden hun geschriften geheim, omdat ze bang waren dat ze zonder een goede leraar verkeerd konden worden uitgelegd.

De klassieke Kabbala kwam pas op in de 12e eeuw. Het hoofdwerk van deze beweging en van de hele Kabbalistische traditie is de 14e eeuwse Zohar. Volgens geleerden is Moses de León daar de schrijver van, maar De León zelf zei dat de 1e eeuwse rabbijn Simon Bar Jochaj het geschreven had en dat hij er alleen maar een kopie van had gemaakt.

In de twee grote mystieke bewegingen die daarna opkwamen, stond deze Zohar centraal:

De eerste is de beweging rond de 16e eeuwse Isaac Luria en de tweede is de beweging rond de 18e eeuwse Ba’al Sjem Tov, die men het “Chassidisme” noemt.

De Chassidische rebbes22) brachten het gedachtegoed van de Kabbala bij de gewone mensen. Ze deden dat ondermeer met verhalen, de zogenaamde Chassidische vertellingen, waarvan Martin Buber er veel verzameld heeft.

Alle Rabbijnse en de Kabbalistische geschriften samen, noem ik op mijn website de “Joodse Overlevering”. Je kunt het ook de traditionele joodse Bijbeluitleg noemen.

Qua vorm en inhoud verschillen de Rabbijnse en de Kabbalistische geschriften echter nogal van elkaar.

De mededelingen in de Rabbijnse geschriften kun je beschouwen als “wegwijzers” voor een Bijbellandschap dat je niet kunt beschrijven. De Bijbel is namelijk het Woord van God. Je menselijke vermogens zijn ontoereikend om dat in kaart te brengen.

De mededelingen in de Kabbalistische geschriften kun je mijns inziens beschouwen als pogingen om dat Bijbellandschap toch te beschrijven. Maar dat kan eigenlijk niet. Daarom zijn die boeken zo vreemd. Meer nog dan bij de Rabbijnse geschriften heb je daarvoor een leraar nodig.

Tegenwoordig zijn de Zohar en veel andere Kabbalistische geschriften vertaald in een moderne taal. Friedrich Weinreb waarschuwt ons er echter voor om ze zonder voorafgaande kennis te lezen. Je begrijpt er volgens hem dan geen snars van.

Weinreb is misschien wel de eerste die op een toegankelijke manier voor een modern, niet-joods publiek over de Joodse Overlevering gesproken heeft. Daarom zijn zijn geschriften, cursussen en toespraken zo belangrijk voor mij. In mijn website komt Weinrebs gedachtegoed dan ook vaak ter sprake.

Uitgebreidere informatie over de Joodse Overlevering vind je in mijn document Weinreb en de Joodse Overlevering.

5. Zijn woorden sowieso niet uit de tijd?

Volgens een brochure van het Sociaal en Cultureel Planbureau uit 2013 besteedden wij, Nederlanders, in 2011 44% van onze vrije tijd aan het gebruik van media. Van die tijd keken we 67% naar de tv, zaten we 19% achter de computer en lazen we 12% de krant, een tijdschrift of een boek.

In 1975, toen er nog geen computers waren, besteedden we 39% van onze vrije tijd aan het gebruik van media. Van die tijd keken we 55% naar de tv en lazen we 33% de krant, een tijdschrift of een boek.

“Lezen” gaat het dus steeds meer verliezen van “kijken”.23)

Wat moeten we anno 2014 dan met de Bijbel, een boek van dik over de 1000 pagina’s tekst? Om nog maar te zwijgen over de eindeloze rijen joodse en christelijke geschriften, die geschreven zijn om ons te helpen de Bijbel te begrijpen. Kunnen we zo’n oceaan van woorden nog wel behappen?

In zijn boek Amusing Ourselves to Death: Public Discourse in the Age of Show Business uit 1985, legt de Amerikaanse communicatiewetenschapper Neil Postman uit hoe de omslag van woorden naar beelden zich in zijn land voltrokken heeft.

Van de 17e tot ver in de 19e eeuw bestond er in Amerika een ware leescultuur. Veel mensen besteedden een belangrijk deel van hun vrije tijd aan het vergaren van informatie door middel van boeken. Een landarbeider die Shakespeare las, was geen ongewoon verschijnsel.

Door kennis tot zich te nemen, betraden de lezers een betekenisvolle wereld, een wereld waarin alles naar alles verwijst. Dat geldt voor het boek dat ze op dat moment lazen, maar ook voor boeken in het algemeen. Elk boek staat namelijk in verband met andere boeken, boeken die daarvóór al geschreven zijn. Boeken, zegt Postman, zijn bijdragen aan het grote gesprek tussen schrijvers van vroeger en schrijvers van nu. Het gaat hier dus om een doorgaande geschiedenis, een geschiedenis waarin waarheidsvinding centraal staat.

Omdat mensen gewend waren om grote lappen tekst door te nemen, was hun concentratievermogen groot. Postman schrijft dat het in het midden van de 19e eeuw niet abnormaal was om een uur naar de rede van een presidentskandidaat te luisteren, vervolgens nog anderhalf uur naar de rede van zijn tegenstander, om tenslotte nog een half uur naar het weerwoord te luisteren. Op grond van die redes waren de luisteraars in staat een weloverwogen keuze voor een nieuwe president te maken.24)

Een stuk verder in het boek beschrijft Postman het tv-debat aan de vooravond van de presidentiële verkiezingen van 1984. De presidentskandidaat had vijf minuten de tijd om zijn zegje te doen, waarna zijn tegenstander hem een minuut lang van repliek kon dienen. Die tijd was natuurlijk veel te kort om de dingen serieus uit de doeken te doen. Maar dat maakte niet uit, want het ging om het beeld dat de mannen uitstraalden. Wie er het beste uitzag, wie het eerste van zijn stuk werd gebracht, wie de leukste grappen maakte.25)

Wat was er gebeurd?

Volgens Postman zijn de veranderingen begonnen door twee uitvindingen in het midden van de 19e eeuw:

  1. De telegraaf van Morse.
  2. De fotografie.

Deze uitvindingen hebben eind 19e eeuw de krant veranderd.

De telegraaf maakte het mogelijk om snel informatie van een grote afstand door te sturen. Daardoor konden kranten met streeknieuws uitgroeien tot kranten met nieuws uit verre landen. Dat nieuws heeft twee problemen:

Het eerste probleem is dat het niets te maken heeft met je leven hier en nu en het tweede probleem is dat het “in de lucht blijft hangen” omdat je de situatie daar niet kent.

Het eerste probleem wordt opgelost door het nieuws een ander doel te geven, namelijk amusement. Voortaan gaat het erom of het nieuws spannend of leuk is. Het tweede probleem wordt opgelost door een foto. Een foto geeft het nieuws namelijk een gezicht. Samenhang krijgt het nieuws er niet door. Een foto kan alleen een stukje van de werkelijkheid laten zien.26)

De verschuiving van een leescultuur naar een beeldcultuur is hier begonnen.

Toen in het begin van de 20e eeuw de tv opkwam, kwam de verschuiving echter pas goed op gang. Sindsdien wonen we in een “beeldenwereld” en dat is iets heel anders dan een “woordenwereld”. Woorden moeten wat betékenen. Beelden betékenen niets, die moeten aantrékkelijk zijn. Woorden moeten ons wat léren. Beelden leren ons niets, die moeten ons verrassen, ontroeren, amuseren.

Woorden plaatsen ons in een gedachtewereld waarin alles met alles samenhangt. Beelden confronteren ons met één van de vele feiten. Feiten die nooit een samenhangend geheel kunnen vormen. Woorden plaatsen ons in een doorgaande geschiédenis. Beelden vangen ons in een eeuwig wisselend nú.27)

Toen Postman zijn boek schreef, was er nog geen internet.

Internet heeft ons volgens mij nog sterker in de beeldenwereld getrokken dan de tv. Bij de tv blijft het eenrichtingsverkeer. De tv zendt beelden naar óns uit en niet andersom. Bij internet is het tweerichtingsverkeer. Daar kunnen wij ook zélf beelden uitzenden. Iedereen is daar zijn eigen tv.

In de volgende afbeelding zet ik de hele ontwikkeling nog even op een rij:

Gaandeweg heeft de beeldcultuur de leescultuur dus steeds meer vervangen.

Hoe meer we in de beeldenwereld verblijven, hoe moeilijker we het vinden om überhaupt nog een boek ter hand te nemen. Waarom zouden we dan nog naar een oud boek als de “Bijbel” grijpen?

In Postmans tijd hadden een aantal Amerikaanse dominees voor dit probleem een oplossing bedacht. Zij verkondigden de Bijbelse boodschap op de tv.

De beroemde evangelist Billy Graham was daar erg enthousiast over. ‘Televisie’, schrijft hij, ‘is het machtigste communicatiemiddel waarover de mens ooit heeft beschikt. Mijn preken worden door 300 stations in de VS en Canada uitgezonden, zodat ik met één uitzending voor miljoenen mensen meer predik dan Christus in zijn hele leven.’

Graham en zijn collega’s beschouwen de tv als een neutraal medium, die de Bijbelse boodschap zélf ongewijzigd laat. Volgens Postman is dit echter een vergissing.

Ten eerste ligt het gevaar van “afgoderij” altijd op de loer. God zélf is onzichtbaar, dus Hij kan op tv niet vertoond worden. Daardoor verdwijnt Hij naar de achtergrond. Wat wél vertoond wordt, zijn de mensen die de christelijke boodschap verkondigen of daarnaar luisteren. Omdat de tv-kijkers thuis iets aantrekkelijks willen zien, zal de camera zich met name op aantrekkelijke mensen richten. Als we niet oppassen kunnen zij bij ons de plek in gaan nemen die eigenlijk bedoeld is voor God.

Ten tweede moeten de scherpe kantjes van de boodschap af. Het medium “tv” staat of valt met het brengen van amusement. Een tv-dominee die van zijn kijkers een innerlijke verandering van hun leven vraagt, stoot hen af en laat de kijkcijfers kelderen.28)

Tegenwoordig doet dat probleem zich niet alleen op de tv, maar ook in de kerken voor.

Als vanouds staat bij protestantse kerken de kansel centraal. Op die kansel ligt de kanselbijbel, op grond waarvan de predikant zijn preek verkondigt.

In de protestantse kerken die men “evangelisch”29) noemt, heeft men die kansel echter veelal vervangen door het podium. Op dat podium is vooral veel te zien. Muziekbands, voorzangers, videoprojectors en beeldschermen maken van de kerkdienst een belevenis. Amusement wordt zo een belangrijk doel.

Dat verandert ook de manier waarop er met de Bijbel wordt omgegaan.

In zijn lezing Rick Warren en ‘Doelgericht leven’: een toetsing analyseert dominee Michael Gorsira een bestseller in de evangelische wereld.

Gorsira kijkt naar hoe de schrijver van het boek de Bijbel hanteert. Het valt hem op dat het vertrekpunt veranderd is. Dat ligt niet meer, zoals vroeger, in de Bijbel zelf, maar in de dingen waar de lezer volgens de schrijver behoefte aan heeft. Daar worden dan Bijbelteksten bij gezocht. Teksten die, volgens Gorsira, vaak slordig geciteerd worden of uit hun verband worden gerukt.

Het probleem met zo’n benadering is dat we de teksten waar we wat aan hebben uit de Bijbel halen en de teksten vergeten die daaromheen staan. Als we dat vaak doen, vormen we ons eigen Bijbeltje, een Bijbeltje waarin God fungeert als onze Grote Behoeftenbevrediger. Teksten waarin God dingen van ons verlangt en ons met de consequenties confronteert als we Zijn raad in de wind slaan, verdwijnen zo uit het zicht. De scherpe kantjes van de Bijbel zijn er dan af, wat past in onze huidige beeldcultuur.

Juist omdat evangelischen relevant willen zijn voor deze tijd, lopen ze het gevaar door te schieten en los te raken uit de bedding waaruit ze voortkomen, namelijk het traditionele christendom.

Een dergelijk losmakingsproces dreigt ook plaats te vinden in de islam. Daar gaat het om het salafisme, de nieuwe islam die tegenwoordig bij internetjongeren in trek is.30)

Anders dan de evangelische christenen zetten salafisten zich sterk af tegen het westerse gedachtegoed van tegenwoordig.

Er zijn grofweg drie soorten salafisten:

  1. Salafisten die zich terugtrekken uit de door het westen beïnvloede samenleving.
  2. Salafisten die zo’n samenleving met politieke middelen proberen te veranderen.
  3. Salafisten die de wapens opnemen om haar te bestrijden.31)

Toch ontkomen zij, net als evangelische christenen, geen van drieën aan de invloed van de beeldcultuur.

En, net als bij evangelische christenen, is ook bij hén de manier veranderd waarop ze met hun heilige boek omgaan.32)

Zowel de evangelische beweging als het salafisme zijn eigentijdse religieuze bewegingen die zijn gaan verschillen van de traditionele religies waaruit ze voortkomen.

Het belangrijkste verschil tussen een traditionele gelovige en een gelovige uit een eigentijdse religieuze beweging draait om de omgang met het heilige boek. Een traditionele gelovige legt het heilige boek uit aan de hand van een eeuwenoude traditie. Een gelovige uit een eigentijdse religieuze beweging neemt het heilige boek zélf ter hand. Onder invloed van de beeldcultuur is hij geneigd daar teksten uit te pikken die volgens hem te maken hebben met de situatie waarin hij zich bevindt. De kans op ontsporing is dan niet denkbeeldig.

De beeldcultuur is dus niet zonder gevaren voor gelovige mensen.

Ik pleit er daarom voor het heilige boek weer ter hand te nemen, samen met de traditie waarin ze wordt uitgelegd.

6. Verwante documenten

Het hoofddocument voor dit document met vragen is:

Een ander document met vragen is:

1)
Uitg. Company of Books (2005) Filosofie 2. De vroegmoderne tijd (17de en 18e eeuw), Descartes, Over de Methode, p. 28, 29.
2)
Idem, p. 31, 32, 34.
3)
Idem, p. 35, 36.
5)
Postman, Neil (1986), Wij amuseren ons kapot. De geestdodende werking van de beeldbuis, p. 58.
8)
Nelson, Douglas J. (1981) For such a time as this, Preface.
10)
Christus is het Griekse woord voor Messias.
11)
De doop is het ritueel waarbij mensen christen worden.
12)
De dopeling kreeg na zijn onderdompeling in het water een doopkleed aan. Dat symboliseerde zijn nieuwe identiteit.
13)
Iemand met een Joodse cultuur.
14)
Iemand met een Griekse cultuur.
15)
De Bijbelvertaling is van Pieter Oussoren.
16)
Zie Berghuis, F J. H. (vert, 2009) Origenes. De basis. Onderzoek naar de fundamenten van geloof en wereld, p. 345, 346.
17)
Volgens de christelijke traditie was Antonius de eerste woestijnvader. Het elfde nummer van Marturia, een tijdschrift over de vroege kerk, is aan hem gewijd.
18)
Kleine Babylonische kinderen.
19)
De vertaling is van Pieter Oussoren.
21)
Zie Reedijk, Wim (2006) Zuiver lezen. De Bijbel gelezen op de wijze van de vroegchristelijke woestijnvaders, p. 92-166.
22)
Chassidische leiders.
24)
Postman, Neil (1986) Wij amuseren ons kapot. De geestdodende werking van de beeldbuis, p. 33, 41, 46, 47, 49, 50, 66, 75.
25)
Postman, idem, p. 100.
26)
Postman, idem, p. 69-81.
27)
Postman, idem, p. 82, 89-95, 135, 136.
28)
Postman, idem, p. 118-124.
29)
Meer over de evangelische kerken en haar wortels vind je in hoofdstuk 2.
30)
Meer over het salafisme vind je in de Youtube filmpjes Wat is het salafisme en Over de populariteit van het salafisme van Herman Beck.
31)
Deze salafisten worden ook wel “jihadisten” genoemd.
32)
In het geval van I.S. heeft die uitleg zulke kwalijke gevolgen gekregen, dat traditionele moslimgeleerden over de hele wereld een open brief schreven om hen daarvoor te waarschuwen.