Site-hulpmiddelen

Gebruikershulpmiddelen


Weinreb en het Nieuwe Testament

1. Romeinen

De ontdekking die Friedrich Weinreb in 1945 in de gevangenis deed was niet zijn enige ontdekking. Jaren eerder had hij al iets anders ontdekt. Dat wat christenen het Nieuwe Testament noemen.

Het was begin 1933. Weinreb had een studentenkamer in Rotterdam. Op een avond liep hij door de gang naar zijn kamer toen hij in een andere kamer iemand hoorde huilen. Weinreb stapte naar binnen en zag een medestudent zitten die hij alleen van gezicht kende. Er was ook een vrouw in de kamer. De vrouw zei dat ze zijn nicht was en dat ze hem kwam zeggen dat zijn vader verongelukt was.

De nicht, die niet wist dat Weinreb een jood was, vroeg hem of hij voor haar neef een stukje uit de Bijbel wilde lezen. Want, zei ze, ‘Gods woord brengt troost’.

De nicht schoof een geopende Bijbel naar Weinreb toe. Er ging een ‘schok’ door Weinreb heen. Boven het blad stond “Romeinen” dus dit moest het Nieuwe Testament zijn. Het boek van de christenen. Het boek dat eeuwenlang de jodenhaat in Europa had aangewakkerd.

Tot dan toe had Weinreb dat “vreselijke boek” nog nooit in zijn handen gehad, laat staan erin gelezen. Hardop las hij hoofdstuk 4 van de Romeinenbrief. Het voelde als ‘verraad’, als ‘een verboden daad’.

Al snel merkte Weinreb dat wat hij las, bekende stof was. Het ging over Abraham en over de besnijdenis. Allebei onderwerpen uit de Hebreeuwse Bijbel1) Dat Nieuwe Testament is van ons, dacht hij, dat hebben die “Romeinen” ‘van ons gestolen’.

Toen het hoofdstuk uit was, wilde zijn medestudent dat hij verder las. Weinreb deed wat hij vroeg en begon zich al lezend te ‘verbazen’. ‘Het beet niet, er was niets beledigends in, geen gehits tegen de Joden’. Wel kritiek, maar ‘dat deden de profeten vaak nog veel heftiger’.

Een bladzijde uit Papyrus 46, het oudste Griekstalige manuscript van de Romeinenbrief (ca. 200)

Weinreb las de Romeinenbrief uit en daarna de eerste brief aan de Korintiërs en hij bleef zich verbazen.

Toen hij klaar was, bedankten de twee christenen hem blij. Weinreb vertrok en nam zich voor om dat rare Nieuwe Testament nog eens helemaal onbevooroordeeld te lezen.2)

Niet om ‘vast te stellen, dat dit of dat niet kon kloppen’. Dat deed hij bij de Hebreeuwse Bijbel ook niet. Dat is heilig en overstijgt dus alles wat wij waarnemen en denken. Als dat Nieuwe Testament ook iets heiligs blijkt te zijn, geldt daar uiteraard hetzelfde voor.3)

2. Christenen

Van de christenen zelf had Weinreb echter nog steeds geen hoge pet op. Ze hadden hun boek niet alleen van de joden gegapt. Ze hadden er ook nog eens ‘een ratjetoe van gemaakt’. Ze konden er ‘niet mee omgaan’, zijn er ‘gek, gevaarlijk gek van geworden’.4)

Toch vond Weinreb dat die christenen van alle mensen de joden nog het meest nastonden:

Zij hebben “onze” Bijbel toch ook, wat zij er verder ook mee doen mogen. Doen de Joden er alleen maar goeds mee?5)

Rond de tijd dat Weinreb het Nieuwe Testament las, ontmoette hij Nathan Birnbaum en zijn zoon Uriël. De Birnbaums kenden het Nieuwe Testament heel goed, zagen het zelfs als een openbaring van God. Weinreb kon dus met hen heel serieus over dit Nieuwe Testament praten. Met andere joden heeft hij dat ‘nooit’ ‘op die wijze kunnen doen’.

Hoe hoog de Birnbaums het Nieuwe Testament ook schatten, ze bleven joden die beseften dat ‘het Jodendom alles bevatte’. Ze waren geen bekeerlingen, geen joden die christen werden omdat ze dachten dat ze in hun eigen jodendom iets misten.

Toch beschimpten ze het christendom niet. Anders dan veel van hun volksgenoten vereenzelvigden ze het niet met de Inquisitie of de pogroms. Van de Birnbaums leerde Weinreb ‘de namen en de levensgeschiedenissen van grote, heilige Christenen’ en kreeg daardoor een heel ander beeld van het Christendom.6)

Van Nathan Birnbaum leerde Weinreb vertrouwelijk met christenen om te gaan. ‘Zo van broers onder elkaar’, zegt Weinreb, ‘waarbij ik mij als de.. oudere.. beschouwde’.7)

Nathan, schreef Weinreb, heeft nooit begrepen waarom zoveel van zijn volksgenoten zich zo angstig isoleerden van de rest van de wereld. Hijzelf ‘ging met iedereen in de wereld om’.8)

3. Uitleg

Weinreb kwam er gaandeweg achter dat joden heel anders omgaan met hun Hebreeuwse Bijbel dan christenen met hun Nieuwe Testament.

Joden, orthodoxe joden, lezen hun heilige boek niet op hun eigen houtje. Zij hebben leraren die hen stap voor stap vertrouwd maken met alles wat in dat boek staat. Leraren die zelf ook weer leraren hadden. Leraren die in een uitlegtraditie stonden die teruggaat op Mozes. Een uitlegtraditie die ik de Joodse Overlevering noem.

Het verbaasde Weinreb dat christenen zo’n uitlegtraditie voor hun Nieuwe Testament niet hadden. Dat ieder die dat wilde er ‘zijn mening’ over ‘kon uiten’. Dat iedereen daarvoor naar zijn eigen inzicht een oordeel gaf.9)

Volgens Weinreb ontbrak hier iets. Een ‘richtinggevende grondslag’.10) Die grondslag, dacht Weinreb, was de joodse uitlegtraditie.

Ooit was die grondslag nog aanwezig. Het Nieuwe Testament is namelijk geschreven door joden. Joden die deze uitlegtraditie nog door en door kenden.

In die tijd zag het christendom zich nog als een stek die op de boom van de joodse godsdienst geënt was.11) Al gauw heeft het christendom zich echter voor de joodse godsdienst afgesloten. Sindsdien ‘zien’ ze ‘alleen nog maar de ent’ en ‘verloochenen de boom’.12)

Het Nieuwe Testament, zegt Weinreb, ‘werd geschreven in een wereld, die zich reeds van haar wortels, waaruit ze zelf ontsproten was, wilde losmaken’. Een Griekstalige wereld.

Steeds meer niet-joden werden christen. De christelijke joden raakten in de minderheid en werden door hun medechristenen in de marge geplaatst. In het Midden-Oosten bleven er nog een tijdlang geïsoleerde groepen Joodse christenen bestaan, maar de komst van de islam gaf ze de genadeslag. ‘De traditie en het leven waaruit.. het Nieuwe Testament ontstaan was’ is dan ‘in het vergeetboek geraakt.

Men heeft alleen de Bijbel zelf nog.13) Een Bijbel die naar eigen inzicht wordt uitgelegd. In de middeleeuwen nog aan de hand van Griekse, Romeinse en Germaanse tradities, maar later, als het modernisme en het postmodernisme doorbreekt, aan de hand van wat je zélf denkt of voelt.

Uiteindelijk zijn er dan evenveel meningen over de Bijbel als christenen.

Volgens Weinreb wordt de boodschap van het Nieuwe Testament pas weer duidelijk als ze gelezen wordt door de bril van de Joodse Overlevering.

In zijn boeken De Joodse wortels van het Mattheüs evangelie en Het leven van Jezus onderzoekt Weinreb het Nieuwe Testament aan de hand van die Overlevering. Hij vertaalt de door hem besproken woorden van het Nieuwe Testament daarvoor eerst terug naar het Hebreeuws en kijkt vervolgens wat de tekst ons hier duidelijk wil maken.

4. Jezus

4.1. Jezus als Messias

Wie het Nieuwe Testament bestudeert, kan niet om Jezus heen. Alles in dat boek draait om hem.

Volgens het Nieuwe Testament is Jezus, de Christus, de Messias,14) die met zijn optreden alles wat in de Hebreeuwse Bijbel ter sprake is gekomen “vervuld” heeft.

Als christenen over die “vervulling” spreken, bedoelen ze daarmee normaalgesproken dat er iets afgesloten is. Jezus is voor hen dus iemand die de Hebreeuwse Bijbel heeft afgesloten en eigenlijk dus overbodig heeft gemaakt. Niet voor niets heet de Hebreeuwse Bijbel het “Oude Testament”.

Voor de joden is deze visie onverteerbaar. De overweldigende meerderheid van de joden herkent in de “christelijke” Jezus dan ook haar eigen Messias niet. Zij zien in hem niet eens een wijze rabbijn uit de eerste eeuw. Voor hen is Jezus slechts ‘de banier van het instituut dat zoveel leugen, ellende en moord in de wereld heeft gebracht’.15)

Weinreb herkende in Jezus wel zijn eigen Messias en dat vervreemde hem van zijn volksgenoten.

Toch betekende zijn keuze voor Jezus niet dat hij zichzelf nu als “christen” zag. Christenen gingen volgens hem verkeerd met Jezus om. Zij hadden van hem een persoon uit de wereldgeschiedenis gemaakt en al het andere als ‘achterhaald’ en ‘onbelangrijk’ terzijde geschoven. Zij hadden Jezus losgemaakt ‘uit de tijdstroom’.

Voor Weinreb was Jezus echter ‘altijd’ al ‘in de wereld’. ‘Overal en in alle tijden. Maar dan onzichtbaar’.16)

Zodra je Jezus ‘tijdruimtelijk’ aan gaat wijzen, maak je van hem een ‘nationale verlosser, of een kerkelijke verlosser, een organisatie-verlosser’. Die soort verlossers ‘vechten met elkaar’, beconcurreren elkaar.17)

Zo maak je volgens Weinreb een karikatuur van Jezus.

In het Hebreeuws heet Jezus Jəhosjoe’à, ‘de HEER helpt’. Iedereen die in een situatie komt waar gewone antwoorden niet meer kunnen helpen, zoekt bewust of onbewust naar ‘hulp’, naar jəsjà’ en daarom naar Jezus, Jəhosjoe’à.18)

Het Nieuwe Testament gaat dus over iemand die in alle tijden mensen te hulp schiet. Daarom is het niet alleen een boek voor christenen maar voor alle mensen. Zeker voor de joden, want het gaat over hun Messias. Een Messias die aan het begin en het einde van ieders leven staat. Die ieders ‘doel’, ieders ‘hoop’, ieders ‘zekerheid’ is.19)

Weinreb ontkent niet dat er in het Nieuwe Testament, evenals in de rest van de Bijbel, historische gebeurtenissen worden beschreven. Die “geschiedschrijving” gebeurt echter niet zoals wij dat tegenwoordig zouden doen.

De Bijbel ‘beschrijft het historische samen met het wezenlijke’.20) De Bijbel beschrijft de dingen ‘in de woorden van God’. De Bijbel kijkt naar de dingen met de ogen van God.21)

Niet met onze ogen. Niet met ogen die alleen zien wat wij, mensen, kunnen zien. Gebeurtenissen en personen die in de Bijbel heel belangrijk zijn, worden door ons misschien niet eens opgemerkt. En gebeurtenissen en personen die voor ons heel belangrijk zijn, vermeldt de Bijbel misschien niet eens.

Neem Jezus zelf. Buiten het Nieuwe Testament hebben wetenschappers nauwelijks teksten gevonden waarin Jezus als historische persoon vermeld wordt. Jezus was dus totaal niet belangrijk in de ogen van zijn tijdgenoten. Maar in het Nieuwe Testament is Jezus van immens belang.

En niet alleen in het Nieuwe Testament. Als Messias is Jezus ‘van doorslaggevende betekenis voor de hele Bijbel’. En omdat de Bijbel ons ‘zijn’, ons wezen is, is hij ‘doorslaggevend voor alles’.22)

4.2. Jezus in het Nieuwe Testament

Voor Weinreb is Jezus geen “gewoon mens”. Hij ergert zich aan moderne joden die Jezus een rabbijn noemen en daarbij denken christenen heel ver tegemoet te komen.23)

Jezus is iemand ‘van een geheel andere orde’, een ‘uniek wonder’.24)

Als een mens ‘blind in de richting van de afgrond’ loopt, kan alleen God hem nog helpen. Dat doet Hij door zelf te laten zien dat er een wonder kan gebeuren. Dat wonder is Jezus.25)

Jezus’ geboorte was al een wonder. En ook in Jezus’ verdere leven ‘onttrekt zich’ alles ‘aan het gangbare denken’.

In het Nieuwe Testament gaat Jezus de machten te lijf die mensen ‘doof en blind’ maken voor het wonder, die hem verlammen, afleiden met ‘ziekten’ en in de waan brengen dat ‘dit leven onder de wetten alles zou zijn’.26)

De farizeeërs en de schriftgeleerden27) vinden dat maar niets. Die hebben alleen maar oog voor wetmatigheden. Deze wetmatigheden zullen Jezus tenslotte nekken. De religieuze leiders leveren hem over aan de Romeinen, de mensen van de wet, die hem vervolgens kruisigen.

Het kruis staat volgens Weinreb voor het slavenleven in Mitsràjīm, het ‘rijk van de angst’.

Volgens het Bijbelboek Exodus werden de joden in dit angstrijk te werk gesteld. De Joodse Overlevering zegt dat ze daar 400 jaar slaaf zijn geweest. “Oneindig lang” betekent dat. De joden hadden het geloof dat ze ooit uit het angstrijk zouden kunnen ontsnappen verloren.

Dit Bijbelverhaal is ook een verhaal over onszelf. De joden staan voor onze nəsjamah, ons “diepste zelf” waarin God zich weerspiegelt. En Mitsràjīm, het ‘rijk van de angst’ waar de joden moesten werken, staat voor onze nèfèsj, ons “gewone” ik.

Dat gewone ik is altijd bang om het onderspit te delven. In haar strijd om zich te handhaven, moet alles haar dienen. Ook onze nəsjamah. Die nəsjamah maakt ze dus tot haar slaaf.

Jezus is de nəsjamah bij uitstek. Hij is immers dé afspiegeling van God? Juist híj moet daarom naar onze pijpen dansen. Het Nieuwe Testament noemt dat “Jezus kruisigen”.

Zoals ik al schreef, staat het kruis voor het slavenleven in het angstrijk.

Het kruis is het beeld van de thaw, de laatste letter van het Hebreeuwse alfabet. De getalswaarde van de thaw is 400. De 400 van de slavernij in het angstrijk dus.

Door Jezus te kruisigen, maken wij hem dood. Maar die dood is niet het einde. Volgens het Nieuwe Testament staat Jezus op uit het graf.28)

Weer een wonder.

En omdat die opstanding in het Nieuwe Testament, in de Bijbel, gebeurt, zal ze, zegt Weinreb, ook eens in de ‘tijdstroom’ gebeuren. Geen enkele wet zal haar tegen kunnen houden.29)

Christenen noemen dit gebeuren de “openbaring”, de “verschijning” of de “wederkomst” van Jezus. Dan is de verlossing hier en nu een feit.

De Joodse schilder Marc Chagall schilderde Jezus als degene die de verlossing van de joden uit Mitsraïm, uit het “angstrijk”, mogelijk maakt.

Die verlossing koppelt hij aan een gebeuren dat in zijn tijd plaatsvond. Namelijk de tocht van door de progoms en de Holocaust geteisterde Joden naar het land Israël:

”Exodus”, een schilderij van Marc Chagall (1952-1966)

5. De Hebreeuwse Bijbel en het Nieuwe Testament

Volgens Weinreb is het Nieuwe Testament een door God geïnspireerd boek. Net als de Hebreeuwse Bijbel. Het vormt er zelfs één geheel mee.30)

De Bijbel bestaat voor Weinreb dus net als voor christenen uit de Hebreeuwse Bijbel en het Nieuwe Testament.

Het Nieuwe Testament ziet hij als een ‘vreugdevolle verrassing, een vervulling’ van alles wat men kent uit de Hebreeuwse Bijbel. Daarom zijn ‘alle mededelingen in het Nieuwe Testament’ volgens Weinreb voor alle joden in de wereld meer dan acceptabel. Als ze dat boek tenminste als hun eigen boek zouden kunnen lezen.31)

Met ‘vervulling’ bedoelt Weinreb natuurlijk niet dat de Hebreeuwse Bijbel nu overbodig zou zijn. Voor hem vormt de Thorah nog steeds de kern van de Bijbel.

De Bijbel bestaat uit vier lagen:

De eerste laag is de Thorah, de vijf boeken van Mozes. Dat is het eigenlijke Woord van God. Een Woord dat ‘geen vroeger of later’ kent. Een Woord waarin alle mededelingen en verhalen altijd en overal gelden.32)

De tweede laag zijn de Nevi’īm, de Profeten. Volgens Weinreb komen Profeten in de wereld als het slecht gaat. Als alles ‘meer naar buiten treedt, vlakker wordt, uiterlijker wordt’.33)

Een navī, een profeet, is iemand ‘die het brengt’ of ‘naar wie het komt’. Een profeet brengt dingen van de wereld van het ‘zijn’ naar de wereld van het ‘worden’, van de wereld van God naar onze wereld. Een profeet kan de dingen zeggen zoals ze ‘absoluut’ zijn. Wat een profeet zegt is ‘voor alle tijden geldig’. Daarom heeft wat hij zegt ook ‘voorspellende waarde’.34)

Zolang de Joden in het ‘beloofde land’, het ‘heilige land’ leven, zolang er een ‘tempel’, een ‘huis van God’ is, zijn er profeten.35) Als de tempel verwoest wordt en de galoeth, de ballingschap aanbreekt is het tijd voor de derde laag, van de Kethoevīm, de ‘Geschriften’.

In de tijd van de Geschriften kan men het Woord van God alleen maar begrijpen uit ‘het geschrevene’.36) Deze Geschriften staan al aan de kant van onze wereld. Ze hebben daar een veel directere verbinding mee als de vorige lagen. Zij ‘spiegelen’ de boodschap van die vorige lagen in onze wereld.37)

Een deel van de Joden keert weer terug naar het land. Er wordt een tweede tempel gebouwd. Deze tempel is echter maar een schaduw van de eerste tempel. Als ook deze tweede tempel verwoest wordt, begint er een nieuwe ballingschap. De ballingschap van Rome. In deze tijd komt de vierde laag van de Bijbel tot stand: het Nieuwe Testament.

Dit Nieuwe Testament gaat over Jezus, het Woord dat vlees en bloed geworden is. In deze tijd wordt het geschreven Woord namelijk niet meer begrepen. Dat Woord wordt nu in Jezus zichtbaar en tastbaar.

De ballingschap van Rome is de ballingschap in een wereld waarin men alleen maar gelooft in wetmatigheden. Jezus brengt de belangeloze liefde in die wereld. Juist waar ijzeren wetten heersen, waar iedereen moet vechten voor zijn bestaan, verlangt men naar die liefde. In het Nieuwe Testament wordt die liefde in het Grieks, de omgangstaal van die tijd, beschreven.38)

Schematisch ziet dat alles er als volgt uit:

In de Bijbel doorloopt het Woord van God dus vier fasen. Dat Woord begint bij God Zelf en het eindigt in een wereld waarin men niet meer gelooft in wonderen.

Niet alleen het Woord van God heeft vier onderdelen. Ook de mens.

Het eerste onderdeel van de mens is de nəsjamah. Dat is de “goddelijke ziel”, het deel van de ziel dat God weerspiegelt.

Het tweede onderdeel van de mens is de roeàch. Dat is het deel van de ziel dat zorgt voor de verbinding tussen de nəsjamah en het derde onderdeel.

Dit derde onderdeel van de mens is de nèfèsj, de “lichamelijke ziel”, onze persoonlijkheid, ons “ik”.

Het vierde onderdeel van de mens is de goef, het ‘lichaam’. Het Hebreeuws kent nog een ander woord voor ‘lichaam’. Basar, ‘vlees’. Dat is het woord voor het lichaam dat zich voort kan planten.

Deze vier onderdelen corresponderen met de vier onderdelen van de Bijbel. De Thorah, het Goddelijke Woord, correspondeert met de nəsjamah. De Nevi’īm, die bemiddelen tussen dat Woord en onze wereld, corresponderen met de roeàch. De Kethoevīm die al veel meer aan de kant van onze wereld staan, corresponderen met de nèfèsj. En het Nieuwe Testament correspondeert met basar, het vlees.

Basar is verwant met besoerah, ‘boodschap’. Basar is dus een boodschap in materievorm. En dat is precies wat Jezus, het “vleesgeworden Woord” is.

In het Grieks spreekt men van euangelion, het ‘evangelie’, de ‘goede boodschap’. De kern van het Nieuwe Testament bestaat uit vier beschrijvingen van deze goede boodschap. In een puur materiële wereld kan die boodschap namelijk niet op één manier beschreven worden. Vandaar de “vier evangeliën”.

Die goede boodschap is de boodschap dat het Woord lichamelijk wordt.

Daarom treedt Jezus op in Galilea. Het noordelijke deel van Israël. Het Hebreeuwse woord voor Galilea is Galil. Galil komt van gàl, dat ‘vorm, lichaam’ betekent. Galil is ook verwant met ‘galoeth’ wat ballingschap betekent.

De woonplaats van Jezus is Nazareth. Dit woord komt van de Hebreeuwse stam ‘tsàr’ wat naast ‘vorm’ ook ‘benauwdheid’ en ‘angst’ betekent. Dit is ook de stam van Mitsràjīm, ‘angstrijk’.39)

Als het Woord lichamelijk wordt, gaat het met ons in ballingschap en deelt het onze angst. En omdat het Woord dit doet, kan het ons verlossen.

Het Woord plant zich in ons voort. Dat doet het als wij het wonder beleven dat “Jezus” heet. Samen vormen wij dan wat Paulus40) noemt “het lichaam van Christus”.

Om dat alles nog eens samen te vatten:

6. Christendom en jodendom

6.1. Verscheurdheid

De Bijbel is dus een eenheid.

Met onze twisten scheuren wij, joden en christenen, die Bijbel aan flarden. Zo ‘ontwijden’ wij haar, halen wij haar neer, zegt Weinreb. En omdat de Bijbel ons “wezen” is, verscheuren we ook de mensheid.41)

Wat heeft ons, joden en christenen, uit elkaar gedreven?

Volgens Weinreb hebben beiden zich laten inpakken door Rome en haar geloof in wetmatigheden. Aan beide kanten hebben het Farizeïsme en de Schriftgeleerdheid vrij spel gekregen. Beide denken hier en nu te kunnen bewijzen dat zij goed zitten en de ander fout.

6.2. De christenen

De christenen beweerden dat er met Jezus een nieuwe tijd was aangebroken. Een tijd waarin ieder die in hem geloofde hier en nu al verlost was. En al snel zou die verlossing voor elke aardbewoner zichtbaar worden. Niemand van hen zou haar dan meer kunnen ontkennen. Iedereen zou weten dat de christenen gelijk hadden.42)

Sinds de Romeinse keizer Constantijn zich tot het christendom bekeerde, kregen de christenen zelfs wereldlijke macht en konden ze hun gelijk afdwingen. Als sterkste partij konden christenen anderen zo kwellen dat ze uiteindelijk wel moesten bekennen dat ze het mis hadden.43)

De joden hadden niet zo’n hoge pet op van de christelijke verlossing. Zij zagen hoe antisemitisch vele “verlossingsbrengers” waren en hoe ze met het Nieuwe Testament in de hand andersdenkende medemensen de ene ellende na de andere brachten.44)

De christenen zelf waren trots op dat Nieuwe Testament en zagen de Hebreeuwse Bijbel die ze met de joden deelden, als iets dat achterhaald, dat oud was. Als iets dat er hooguit toe diende om het gelijk van het Nieuwe Testament te bewijzen.

En tegenwoordig gebeurt zelfs dát niet meer. Tegenwoordig valt het christenen vooral op hoe barbaars en hoe primitief dat “Oude Testament” is en wordt zij steeds meer een gesloten boek voor hen.

Met de Joodse Overlevering houdt slechts een enkele christen zich bezig. De één ‘uit wetenschappelijke interesse’, de ander met ‘zendingsbedoelingen’. Voor “gewone christenen” is van die Overlevering natuurlijk ‘geen woord goed’.45)

6.3. De joden

De joden mochten dan de zwakste partij zijn, ook zij vonden dat alleen zij goed zaten. Ook zij waren ‘de liefde vergeten’.46)

Zij lachten in stilte om het christelijke gebrek aan kennis van het jodendom en om de knulligheid waarmee christenen hun Bijbelse gelijk bewezen.47)

Maar vervolgens vergaten zij hoe oppervlakkig ze zelf met hun eigen Overlevering omgingen. Dat ze maar al te vaak bij de zichtbare buitenkant van die Overlevering bleven steken. Dat de innerlijke, ‘verborgen kant’ veelal door hen vergeten werd. Dat het gros van hen daar niet eens naar verlangde, ja vaak niet eens wist dat zo’n ‘verborgen kant’ bestond. Dat verstarring en doodsheid schering en inslag zijn in zoveel orthodox Jodendom.48)

In de Messias zagen de joden vaak alleen maar een toekomstige Verlosser. Niet iemand die er ook hier en nu voor hen is. Tot Weinrebs verdriet bleef het Nieuwe Testament, het boek van die Messias, voor hen een gesloten boek:

Als ze het Nieuwe Testament nu eens rustig zouden lezen, zonder daarbij direct te denken aan de kerk als een agressief instituut, dan zou hen ogenblikkelijk duidelijk moeten worden dat daarin niet slechts woorden en gebeurtenissen worden verhaald die hen uit het Oude Testament bekend zijn, maar dat er een verrassende nieuwe dimensie in naar voren treedt. Wat al door de profeten was aangeduid wordt hier in de eerste plaats door Jezus geleefd. En vooral vervuld, tot en met de opstanding en de komst van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde en het nieuwe Jeruzalem’.49)

Helaas bleven zij denken dat dit Nieuwe Testament ‘de oorzaak’ was van alle ellende en dat het daarom wel vol moest staan met ‘leugens, verdraaiingen, onmogelijkheden, domheden’.50)

6.4. Jezus en het geloofsvolk

Weinreb droomt van een christendom en een jodendom die naast elkaar bestaan, maar toch innig met elkaar verbonden zijn. Van christenen en joden die samen in de eenheid van de Bijbel geloven.

Voor hem is het verbazingwekkend dat zoveel volkeren door hun geloof in Jezus ‘de hele Bijbel kregen, die ernstig namen, vroom en eerlijk werden, berouw konden voelen en omkeer ten goede kenden’. Ontelbare niet-joden hadden door deze Jezus ‘de Vader in de hemelen leren kennen’.51)

Toch vergeet Weinreb niet dat hijzelf een Jood is en blijft. Dat hijzelf bij het Joodse volk hoort.

Hij noemt dat een ‘geloofsvolk’. Een volk dat teruggaat op Abraham, de Bijbelse “vader van het geloof”. Geloof is de band tussen de wereld van God en onze wereld. Een band die zich volgens Weinreb eigenlijk niet kan manifesteren. De Bijbel zegt dat Abraham en zijn vrouw daarom geen kinderen krijgen. Als er toch een kind geboren wordt, noemen ze hem Izak, Jitchak, ‘om te lachen’.

Ook het Joodse volk is een onmogelijkheid, is iets wat eigenlijk niet kan bestaan. Dat volgens velen ook niet mag bestaan. Maar wie het uit probeert te roeien, roeit ook iets in zichzelf uit. Het geloof, waarvan het de levende manifestatie is.52)

7. Verwante documenten

1)
De Hebreeuwse Bijbel is het heilige boek van de joden. Christenen noemen dat het “Oude Testament”.
2)
Weinreb, F, Mijn Ontmoeting met het Nieuwe Testament, deel 1, p. 132-138.
3)
Idem, p. 143-146.
4)
Idem, p. 138.
5)
Idem, p. 142.
6)
Idem, p. 147, 148.
7)
Idem, p. 149.
8)
Idem, p. 152.
9)
Weinreb, Friedrich (1983), De Joodse wortels van het Mattheüs evangelie, p. 51
10)
Weinreb, Friedrich (1983), De Joodse wortels van het Mattheüs evangelie, p. 28.
12)
Weinreb, Friedrich (1983), De Joodse wortels van het Mattheüs evangelie, p. 9.
13)
Weinreb, Friedrich (1983), De Joodse wortels van het Mattheüs evangelie, p. 14, 15.
14)
De Messias is de oorspronkelijke mens. De mens zoals hij bedoeld is. Als afspiegeling van God. “Christus” is de Griekse vertaling van Messias.
15) , 24)
Weinreb, Friedrich, (1997) Het leven van Jezus. Een joodse visie op het Nieuwe Testament, p. 190.
16)
Weinreb, Friedrich, (1997) Het leven van Jezus. Een joodse visie op het Nieuwe Testament, p. 231, 232.
17)
Laenen, J.H. (2003), Frederik Weinreb en de Joodse mystiek, p. 168.
18)
Weinreb, Friedrich, (1997) Het leven van Jezus. Een joodse visie op het Nieuwe Testament, p. 137.
19)
Weinreb, Friedrich, (1997) Het leven van Jezus. Een joodse visie op het Nieuwe Testament, p. 233.
20)
Weinreb, Friedrich, (1997) Het leven van Jezus. Een joodse visie op het Nieuwe Testament, p. 231.
21)
Weinreb, Friedrich, (1997) Het leven van Jezus. Een joodse visie op het Nieuwe Testament, p. 227.
22)
Weinreb, Friedrich, (1997) Het leven van Jezus. Een joodse visie op het Nieuwe Testament, p. 232.
23)
Weinreb, F, Mijn Ontmoeting met het Nieuwe Testament, deel 1, p. 105.
25) , 26)
Weinreb, Friedrich, (1997) Het leven van Jezus. Een joodse visie op het Nieuwe Testament, p. 222, 223.
27)
De farizeeërs en de schriftgeleerden zijn twee typen religieuzen in het Nieuwe Testament die Jezus vijandig gezind zijn.
28)
Weinreb, Friedrich, (1997) Het leven van Jezus. Een joodse visie op het Nieuwe Testament, p. 214, 215.
29)
Weinreb, Friedrich, (1997) Het leven van Jezus. Een joodse visie op het Nieuwe Testament, p. 189.
30)
Laenen, J.H. (2003), Frederik Weinreb en de Joodse mystiek, p. 8, 186.
31)
Weinreb, Friedrich, (1997) Het leven van Jezus. Een joodse visie op het Nieuwe Testament, p. 185.
32)
Weinreb, F. (1993), Het mensbeeld in de Kabbala, p. 34.
33) , 36)
Weinreb, F. (1965-1966), Korban, p. 115.
34)
Weinreb, F. (1968-1969), Het Bijbelboek Jonah, p. 133, 134.
35)
Weinreb, F. (1968-1969), Het Bijbelboek Jonah, p. 135.
37)
Weinreb, F. (1993), Het mensbeeld in de Kabbala, p. 226, 227.
38)
Weinreb, Friedrich, (1997) Het leven van Jezus. Een joodse visie op het Nieuwe Testament, p. 172, 179.
39)
Weinreb, Friedrich (1983), De Joodse wortels van het Mattheüs evangelie, p. 169, 170, 171.
40)
Paulus is één van de schrijvers van het Nieuwe Testament.
41)
Weinreb, Friedrich, (1997) Het leven van Jezus. Een joodse visie op het Nieuwe Testament, p. 17.
42)
Weinreb, Friedrich, (1997) Het leven van Jezus. Een joodse visie op het Nieuwe Testament, p. 187, 191.
43)
Weinreb, Friedrich, (1997) Het leven van Jezus. Een joodse visie op het Nieuwe Testament, p. 185, 186.
44)
Weinreb, F, Mijn Ontmoeting met het Nieuwe Testament, deel 1, p. 131.
45) , 47)
Weinreb, F, Mijn Ontmoeting met het Nieuwe Testament, deel 1, p. 130.
46)
Weinreb, Friedrich, (1997) Het leven van Jezus. Een joodse visie op het Nieuwe Testament, p. 186.
48)
Weinreb, Friedrich, (1997) Het leven van Jezus. Een joodse visie op het Nieuwe Testament, p. 279, 280.
49)
Weinreb, Friedrich, (1997) Het leven van Jezus. Een joodse visie op het Nieuwe Testament, p. 281.
50)
Weinreb, Friedrich, (1997) Het leven van Jezus. Een joodse visie op het Nieuwe Testament, p. 106.
51)
Weinreb, F, Mijn Ontmoeting met het Nieuwe Testament, deel 1, p. 149, 150.
52)
Weinreb, F, Mijn Ontmoeting met het Nieuwe Testament, deel 1, p. 150-152.