Site-hulpmiddelen

Gebruikershulpmiddelen


Dit is een oude revisie van het document!


Over de religies

1. Kun je over God iets te weten komen?

In mijn document Over wat je niet kunt zien schreef ik dat God een Wezen was dat je niet kunt zien, horen, voelen en kennen. Religieuze mensen beweren echter van alles over God. Hoe komen deze mensen aan hun kennis?

Wetenschappers doen daar geen uitspraak over. Wetenschappers kunnen beweringen van mensen over God alleen maar bestuderen. Theologen bestuderen de woorden die binnen het Christendom over God de ronde doen en godsdienstwetenschappers voegen daar de woorden aan toe die binnen de andere religies over Hem de ronde doen.

Een beetje raar blijven zulke studierichtingen echter wel. Wat schiet je er mee op om theoloog te worden, om de logos, het woord, van een onzichtbare theos, een onzichtbare God, te leren kennen? Of wat heb je er aan om godsdienstwetenschapper te worden, om op een wetenschappelijke manier woorden te bestuderen die over zoiets ongrijpbaars gaan als godsdienst?

Komen zulke wetenschappers echt iets te weten over God?

Volgens de Nederlandse theoloog Harry Kuitert niet. Een vak als theologie kan ons volgens hem alleen maar duidelijk maken ‘wat mensen over zichzelf denken en zeggen wanneer ze over God spreken’.

Theologie gaat over onszélf, zegt Kuitert, níet over God. Verhalen waarin het woordje “God” voorkomt zijn voor hem stuk voor stuk mensenverhalen, verhalen waarmee mensen zichzelf en hun wereld scheppen.1)

Volgens Kuitert scheppen mensen met hun woorden Gód.

Religieuze mensen beweren zélf echter het omgekeerde. Volgens hén schept God met Zijn Woord de méns.

Wie of wat er Goddelijk is, verschilt per religie, maar elk religieus mens gelooft dat die God of dat Goddelijke met behulp van woorden óns en onze héle wereld tot stand heeft gebracht en dat nog steeds doet.

Hun voorvaders hebben die woorden doorverteld en in veel gevallen ook opgeschreven. Dankzij hen kun je ook nu nog die woorden op papier zien staan, hun klanken horen, hun betekenis kennen, hun invloed ervaren. En met behulp dáárvan kun je ook nu nog iets over het Onzichtbare, Niet hoorbare, Niet ervaarbare, Onkenbare te weten komen. Met behulp daarvan communiceert dat Onzichtbare, Niet hoorbare, Niet ervaarbare, Onkenbare ook nu nog met je.

Eigenlijk kan zoiets niet. Het gaat hier dus om heel bijzondere woorden, woorden die religieuze mensen “heilig” noemen. Heilige woorden zijn “hele” woorden, woorden die iets zeggen over dingen die “heel” zijn, die je niet kunt opsplitsen, die je met je verstand niet kunt analyseren.

Heilige woorden zeggen iets over dingen waar je niets over kunt zeggen.

Heilige woorden hebben een brugfunctie. Ze overbruggen de afstand tussen de wereld van God of het Goddelijke en onze wereld.

Heilige woorden hebben iets paradoxaals.

Wetenschappelijk onderzoek naar heilige woorden dateert pas van de 19e eeuw. Wetenschappers gaan ervan uit dat je hier met een gewoon verschijnsel te maken hebt, met iets dat je kunt testen, waarover je kritisch kunt nadenken, waar je over kunt discussiëren, waar je het wél of níet mee eens kunt zijn.

Volgens religieuze mensen gaat het hier echter om woorden die afkomstig zijn uit een andere wereld, een wereld waar wij niets van af weten. Zulke woorden kun je het beste geloven. Voor zulke woorden kun je je het beste openstellen.

In een tijd dat iedereen geacht wordt kritisch over alles na te denken, is dat moeilijk. Moderne religieuze mensen worden vaak heen en weer geslingerd tussen wat ze denken en waar ze in geloven.

2. Komen alle religies op hetzelfde neer?

2.1. Religies en hun heilige woorden

Er zijn twee soorten religies:

  1. Lokale religies.
  2. Wereldreligies.

Lokale religies zijn religies van kleine groepen mensen die van generatie op generatie religieuze verhalen doorvertellen.

Deze verhalen noemen we “mythen”. In die mythen wordt verteld waar je vandaan komt, wie je bent en welke betekenis alles in je wereld heeft.

Voor degenen die erin geloven zijn mythen geen menselijke verzinsels, maar ware mededelingen van “Iets” dat hen en hun wereld overstijgt en tegelijkertijd vorm geeft.

Het aantal aanhangers van een lokale religie neemt al geruime tijd af. Volgens Johnson en Grim hoort in 2010 nog maar 4% van de religieuze mensen bij één van de lokale religies. Steeds meer aanhangers van lokale religies bekeren zich tot één van de wereldreligies.

Wereldreligies zijn religies van veel grotere groepen mensen. Ook zij hebben religieuze verhalen, maar die zijn bij hen opgetekend in boeken.

Het gros van de wereldreligies kun je in drie groepen verdelen:

  1. Oosterse religies, waarvan het Hindoeïsme, het Boeddhisme en het Chinees universalisme2) veruit de grootste zijn en waarbij in 2010 32% van de religieuze mensen horen.
  2. De Islam, waarbij in 2010 26% van de religieuze mensen horen.
  3. Bijbelse religies, ofwel het Jodendom en het Christendom, waarbij in 2010 37% van de religieuze mensen horen.

Elk van die religies heeft zijn eigen heilige boeken:

De Oosterse religies hebben diverse geschriften die op de één of andere manier met elkaar verwant zijn. Drie van de belangrijkste zijn de hindoeïstische Bhagavad Gita, de boeddhistische Hartsoetra en de Taoïstische Tao Te Ching.

De Islam heeft de Koran.

De Bijbelse religies hebben de Bijbel.

Elk van deze boeken wordt door zijn aanhangers als “absoluut waar” beschouwd. Zij geloven namelijk dat de inhoud van deze boeken uit een wereld komt die de onze overstijgt.

De boeken zijn ook nog eens geschreven in een taal waarvan men gelooft dat ze iets bijzonders heeft, dat ze waarheden precies kan doorgeven. Voor de Oosterse godsdienst is dat Sanskriet of een andere taal. Voor de Islam is dat Arabisch. En voor de Bijbelse religies is dat het Hebreeuws.

Al deze boeken zijn de neerslag van een Wezen uit een andere wereld. Een Wezen dat wij “God” noemen. Die God presenteert zich in die boeken echter op verschillende wijzen:

In de Oosterse geschriften is God eerder een “Het” dan een “Hij”. Sommige geschriften noemen “Het” Brahman, anderen Nirwana en weer anderen Tao. In al deze gevallen is het Iets Onbekends dat achter de verschijnselen van onze wereld verscholen ligt.

In sommige geschriften uit “Het” zich als een persoonlijke God met bepaalde kenmerken, zoals Krishna, maar ook dan schuilt daaronder nog steeds “Het”.

“Het” is hier niet iets dat minder is dan “Hij”. “Het” drukt juist uit dat het hier gaat om Iets dat te groot is om het te benoemen, Iets dat je niet kunt bevatten, dat geen grenzen heeft.

In de Koran is God wél een “Hij”, maar geen Hij die je van persoon tot persoon kunt ontmoeten. Hij is namelijk reusachtig groot. Een bekende uitspraak uit het islamitische gebed is Allahoe akbar, ‘God is groter’. Groter dan alles wat wij ons voor kunnen stellen.

Ook hier gaat het om een Wezen dat onzichtbaar, onhoorbaar, onervaarbaar en onkenbaar is.

De God van de Bijbel lijkt tegenstrijdiger. Ook die God is onzichtbaar, onhoorbaar, onervaarbaar en onkenbaar, maar tegelijkertijd laat Hij die kenmerken achter zich, verlaat Hij Zijn eigen wereld om af te dalen naar onze wereld, om in onze eigen situatie te komen.

Al met al verschillen de religies, hun heilige woorden en hun Godsvoorstellingen dus behoorlijk van elkaar.

In drie afbeeldingen heb ik dat alles nog eens samengevat.

In de eerste afbeelding kun je zien hoeveel procent van de religieuze mensen een bepaalde religie aanhangen. De categorie “overigen” bestaat vooral uit religies die nog niet zo lang bestaan:

In de tweede afbeelding kun je zien welke heilige woorden bij die religies horen:

In de derde afbeelding kun je zien welk beeld van God er in die heilige woorden naar voren komt:

2.2. De Bijbel en de andere heilige woorden

Uit paragraaf 2.1 blijkt dat de heilige woorden waar de religieuze mensen zich op beroepen, behoorlijk van elkaar verschillen. In elk van deze woorden staat het Wezen dat wij “God” noemen centraal, maar Die wordt daar zo verschillend in beschreven dat je je afvraagt of het hier om Dezelfde gaat.

Welk heilig woord komt er van de ware God en welke niet?

Of moet je heilige woorden zien als puzzelstukjes die alleen met elkaar het juiste beeld van God laten zien?

Tot mijn zestiende heb ik daar nooit over nagedacht.

Mijn ouders gingen naar een protestantse kerk3) en voedden mij op in dat geloof. En ik geloofde hen, ik nam alles wat ze zeiden voor waar aan.

In 1973, toen ik twaalf was, kreeg ik bij het verlaten van de zondagsschool een Bijbel in de Statenvertaling, waarin ik de passages opzocht waar de dominee in de kerk over preekte. Die Bijbel was voor mij het Boek waarin God ons de waarheid vertelde. Iedereen die daar anders over dacht, had het mis, daar was ik zeker van.

Toch raakte de God van de Bijbel mij niet persoonlijk.

Dat gebeurde pas op een zomeravond in 1977.4) Ondersteboven van de liefde die ik voelde, sloeg ik mijn Bijbel open bij het Johannes-evangelie en het leek wel of elk woord aan mijzelf gericht was. Vanaf dat moment las ik elke dag in mijn Bijbel.

Dit is het Bijbeltje dat ik in 1973 voor het verlaten van de zondagsschool gekregen heb

Ook ging ik christelijke boeken lezen. Zo kwam ik er achter dat mijn medechristenen er heel verschillende meningen en leefstijlen op na houden. Toch was er minstens één ding dat ik met hen deelde, namelijk het geloof in het heilige boek dat “de Bijbel” heet. Dat geloof was het belangrijkste voor mij.

Niet lang daarna kwam ik tijdens de godsdienstlessen op de middelbare school in aanraking met andere geloven. Zes van de tien religieuze mensen bleken niets met de Bijbel en de Bijbelse religie te hebben. Zij geloven in de Koran, de Bhagavad Gita, of een ander heilig boek.

Wat waren dat voor boeken?

Ik schafte een Koran, een Bhagavad Gita en een verzameling boeddhistische soetra’s aan en probeerde te bewijzen dat ze niet aan de Bijbel konden tippen. Ik merkte echter al gauw dat er ook in deze boeken veel wijze, goede en mooie dingen stonden.

Ik ging nog veel meer boeken van en over de andere religies lezen. Boeken als Spiritueel materialisme doorsnijden van Chögyam Trungpa en Muhammad Iqbal van Annemarie Schimmel troffen mij door hun diepgang.

In 2000 begon ik zelfs een universitaire studie waarin alle religies uitgebreid aan bod zouden komen, een studie om godsdienstwetenschapper te worden.

Gaandeweg verloor ik mijn geloof in de Bijbel als de enige gids naar de waarheid. Kon ik mezelf nog wel een christen noemen? Kon ik mezelf niet beter als een “algemene gelovige” zien, een gelovige die zowel de Bijbel als de Koran en de oosterse heilige boeken als inspiratiebronnen erkent?

Als afsluiting van mijn studie wilde ik een scriptie schrijven waarin alle wereldreligies aan bod zouden komen. Daarvoor kon ik het beste Jezus, Mohammed en Boeddha bestuderen, want die bestrijken met z’n drieën zo’n beetje het hele religieuze gebied. Omdat dit voor een scriptie een veel te groot onderwerp was, besloot ik Jezus buiten beschouwing te laten, omdat ik daar van huis uit al veel van af wist. Om dichter bij het hart van Boeddha en Mohammed te komen, heb ik me verdiept in de crisissen die hen gevormd hebben tot hoe we ze nu kennen.

Als “algemeen gelovige” wilde ik zowel Jezus als Mohammed en Boeddha een plaats geven in mijn leven. Het probleem was echter dat hun boodschappen sterk van elkaar verschilden. Om niet in een vat van tegenstrijdigheden te veranderen, ruimde ik voor elk van hen een apart gebied van mijn leven in.

Eind 2010 ben ik daar echter weer van teruggekomen.

Ik merkte dat ik niet alles tegelijk kon zijn. Mijn geloof was zo theoretisch geworden, dat er niets concreets meer uit voortkwam.

Ook had ik het Jodendom buiten beschouwing gelaten, het geloof van het joodse volk, het volk van God.

Het heilige boek van dat volk is de Hebreeuwse Bijbel. Christenen lezen dat in een vertaling en noemen het het “Oude Testament”.

Het boek dat wij, christenen, daar aan vastgeplakt hebben, is het Nieuwe Testament. Uit dat Nieuwe Testament kwamen de woorden die mij in 1977 zo raakten dat ik ze niet meer vergeten kon. Ook dat Nieuwe Testament was echter door joden geschreven. Dat was hun Griekse commentaar op de Hebreeuwse Bijbel.

Mijn Bijbel, mijn christelijke heilige boek, was dus eigenlijk een joods boek. Naar dat joodse boek moest ik terug.

3. Is in alle religies waarheid te vinden?

3.1. Het joodse volk en de andere volkeren

In het oudste gedeelte van de Bijbel, het gedeelte dat christenen het “Oude Testament” noemen, wordt veel gesproken over het joodse volk.

Het jongste gedeelte van de Bijbel, het Nieuwe Testament, wordt alleen door christenen erkent. Daarin wordt behalve over het joodse volk ook over christenen gesproken, maar ook dat waren in die tijd nog voornamelijk joden.

Over moslims, hindoes, boeddhisten, taoïsten en aanhangers van lokale religies die wij vandaag de dag kennen, wordt in de Bijbel gezwegen.

De Bijbel maakt alleen onderscheid tussen het joodse volk en de niet-joodse volkeren.

Volgens die Bijbel is het joodse volk uniek onder de volkeren. Paulus5) schrijft in Romeinen 3:1,2 dat God aan hen Zijn uitspraken heeft toevertrouwd. Paulus bedoelt daarmee de boeken van de Hebreeuwse Bijbel, die in zijn tijd de hele Bijbel uitmaakten.6) Al die boeken hebben de joden opgeschreven en verzameld.

De kern van die boeken is de Thorah, die christenen kennen als de “wet”.7) Alles wat waar, goed en mooi is, heeft in deze Thorah zijn oorsprong.

De niet-joden hebben deze geschreven Thorah niet. Toch kunnen ook zij een waar, goed en mooi leven leiden. Dat kunnen zij omdat de Thorahin hun harten geschreven’ is.8)

De Thorah is dus niet alleen iets dat de joden aangaat. De Thorah is iets van alle mensen, iets dat alle mensen diep van binnen kennen.

Hetzelfde geldt voor het geloof in God waarnaar deze Thorah verwijst. Volgens Paulus kan iedere niet-jood God aan het werk zien. Alle verschijnselen die zij kennen zijn namelijk door Hem geschapen. Dat alleen al is een reden om Hem te vereren.9)

Niet-joden kunnen er echter ook voor kiezen om de Schepper de rug toe te keren en hun religieuze verlangens te richten op dingen die Hij geschapen heeft. Dan ontstaat dat wat de Bijbel “afgodendienst” noemt. Afgoden die als goden wel móéten teleurstellen omdat ze net als alles wat gemaakt is een keer het loodje leggen.10)

Maar ook de joden kunnen het verkeerde pad opgaan. Zij kunnen dingen doen die tegen hun geschreven Thorah ingaan en daardoor hun eigen jood-zijn op het spel zetten.11)

3.2. Drie oervaders

Volgens Paulus kan elke niet-jood de ware God kennen. Diep binnen in hem is namelijk de Thorah, het Woord van die ware God, te vinden.12) Hij kan die Thorah echter ook aan zijn laars lappen en in plaats van de ware God “afgoden” gaan vereren.

Kun je die ”afgodendienst” gelijk stellen met de niet-joodse religies die wij vandaag de dag kennen?

Volgens Friedrich Weinreb niet.

Laten we eens kijken naar wat verhalen uit het Bijbelboek Genesis, het eerste boek van de Thorah. Ik bedoel de verhalen over drie broers die Sem, Jafeth en Cham heten.

Dat drietal kun je zien als de oervaders van zowel de joden als de niet-joden.

De vader van deze broers heet Noach.

Noach was eerst één van de vele mensen op aarde. God had hem echter gezegd dat al zijn tijdgenoten in een grote watervloed om zouden komen. Zij hadden er zo’n puinhoop van gemaakt dat het God speet dat Hij de wereld überhaupt gemaakt had. Alleen in Noach had Hij nog plezier en met hem wilde Hij opnieuw beginnen. God droeg Noach op om een boot te bouwen. In die boot zou Noach met zijn gezin veilig zijn voor het water. Ook van de dieren zou daarin een mannetje en een vrouwtje per soort kunnen overleven.13)

Dit Bijbelverhaal heet het “zondvloedverhaal”. Zoals alles in de Hebreeuwse Bijbel heeft dit verhaal een diepere betekenis. Die betekenis kom je op het spoor als je het Hebreeuws gaat bekijken.

Het Hebreeuwse woord voor water is màjim. Màjim is verwant met jōm wat ‘dag’ betekent. In het Hebreeuws heeft water dus een verband met de tijd. Net als water kabbelt die tijd namelijk voort.

Het Hebreeuwse woord voor boot is tevah, wat ‘woord’ betekent. Het gaat hier dus niet om een gewone boot, maar om een “boot van woorden’.14)

Volgens het zondvloedverhaal zal de wereld waarin wij leven met alles erop en eraan eens verdwijnen. Als je echter in het Woord van God je toevlucht neemt, is er toekomst voor je. Dan zal je samen met je kinderen een nieuwe wereld bewonen.

Het Woord zorgt er dus voor dat er een geslachtslijn doorgaat. Geen geslachtslijn van individuen die als los zand op elkaar volgen, maar een geslachtslijn van mensen die iets gemeenschappelijks hebben. Dat gemeenschappelijke is het Woord van God. Dat Woord geven ze van vader op zoon aan elkaar door. Het gaat hier dus over de instandhouding van een “religieuze traditie”.

Zo komen we bij een volgend Bijbelverhaal, een verhaal dat zich afspeelt in de tijd dat de zondvloed achter de rug is:

Op een keer treft Cham zijn vader Noach dronken en naakt in zijn tent aan. Cham vertelt dit meteen door aan zijn broers Sem en Jafeth. Die pakken een kleed en gaan daarmee achterwaarts de tent in om hun vader daarmee te bedekken.15)

Volgens dit verhaal kun je je vader op twee manieren bekijken. Je kunt hem zien zoals hij aan je verschijnt en je kunt hem zien zoals hij ten diepste is.16)

Cham ziet in zijn vader slechts een naakte oude man die zijn roes uitslaapt. Sem en Jafeth willen zo echter niet naar hem kijken. Zij zien in hem iemand die een religieuze traditie aan hen doorgeeft. Zij zien hem als de laatste schakel die hen met dé Vader, met God Zelf verbindt.

Het verhaal gaat dus eigenlijk over God.

In Chams leven heeft God geen functie. Hij houdt zich alleen bezig met de dingen die je kunt zien. Een vader die hem door middel van een religieuze traditie met God verbindt heeft hij daarbij niet nodig.

Voor Sem en Jafeth zijn de dingen die je kunt zien niet genoeg. Zij zoeken achter die dingen naar een onzichtbare werkelijkheid. In die zoektocht is hun vader onontbeerlijk.

Sem en Jafeth staan dus voor de religie die gebaseerd is op tradities.

De manier waarop ze religieus zijn, is echter verschillend.

Laten we beginnen met Sem:

In het Hebreeuws schrijf je Sem als sjem. Sjem betekent ‘naam’. Sem is dus degene die de dingen kan benoemen, die weet dat de dingen er niet toevallig zijn, maar dat ze iets betekenen.

Sems achterkleinzoon heet Heber. In het Hebreeuws schrijf je Heber als ’evèr. ‘Evèr betekent ‘overzijde’. De “overzijde” van deze wereld is de wereld van God. Met die wereld staat Heber in verbinding.

‘Evèr is ook de stam van ’Ibrī. ’Ibrī betekent ‘Hebreeuws’. Dit Hebreeuws is de taal van de “overzijde”, de taal waarin de dingen weergegeven worden zoals God ze ziet.

Volgens de Joodse Overlevering was het Hebreeuws de oertaal van de mensen. Wanneer in Babel de spraakverwarring plaatsvindt, verliezen de mensen de eenheid van de taal.17) Sem en Heber blijven echter Hebreeuws spreken. In die taal geven zij de kennis van de religie die Noach hen geleerd had, door aan hun nageslacht.

Die kennis komt uiteindelijk terecht bij het joodse volk. Aan dat volk heeft God de Thorah gegeven. Deze Thorah hebben de joden door de eeuwen heen tot in de kleinste bijzonderheden bewaard. Ook de uitleg van die Thorah heeft God aan de joden gegeven. Eeuwenlang is die van vader op zoon door hen overgeleverd.18)

Sem staat dus voor de religie van het traditionele Jodendom.

Maar waar staat Jafeth dan voor?

In het Hebreeuws schrijf je Jafeth als jèfèth. Jèfèth betekent ‘uitbreiding’. Jafeth is degene die zich uitbreid over de hele wereld.19)

Dat zijn de andere traditionele religies.

Jafeth staat dus voor de traditionele niet-joodse religies.

“Traditionele” schrijf ik, want zoals ik schreef zijn ook voor Jafeth religieuze tradities belangrijk. Het gaat hier dus om religies die net als de joodse van vader op zoon overgeleverd zijn. Religies die je niet zelf bedacht hebt, maar religies die teruggaan op vaders die je op het spoor kunnen zetten van een Schepper die achter zijn schepping verborgen is.

Dat gebeurt echter op een andere manier dan bij de joodse religie.

3.3. Op weg naar de woning van God

In Genesis 10:5 worden de volkeren die uit Jafeth voortkomen “kustlanden” genoemd. In het Hebreeuws staat daar ij. Ij zou je ook kunnen vertalen als ‘eiland’. Het gaat hier dus om volkeren die eilandjes in zichzelf vormen, eilandjes met een eigen taal en een eigen traditie.

Dat komt door de spraakverwarring. Daardoor zijn de volkeren in allerlei opzichten ver van elkaar verwijderd.

Die verwijdering is de pijn van Jafeth. Niet voor niets is ij verwant met ej. Ej betekent ‘waar?’ Waar is die en waar is die? Waar zijn alle anderen? Zij zijn anders dan ik. Ze leven hun eigen leven. Ik wil hen erbij hebben.

Er is ook nog een andere verwijdering. God Zelf lijkt zich verwijderd te hebben. Dat komt omdat ze de taal niet meer kennen waarin God Zichzelf bekend kan maken.

Als Paulus in Athene komt, ziet hij allerlei afgodsbeelden. Beelden die hij als jood niet kan associëren met de ware God. Hij ziet echter één plek waar alleen maar iets geschreven staat. Daar staat ‘Voor een onkenbare God’. Met die onkenbare God kan hij wel iets. Die God, zegt hij, die jullie zonder het te kennen vereren, verkondig ik.20)

Voor Paulus is de onkenbare God geen afgod, maar dezelfde als de God die hij uit de Hebreeuwse Bijbel kent.

Mijns inziens is die onkenbare God de God van de traditionele niet-joodse religies.

In paragraaf 2.1 schreef ik dat de meeste traditionele niet-joodse religies God als een “Het” zien. Dat “Het” was Iets dat te groot is om het te benoemen, Iets dat je niet kunt bevatten, dat geen grenzen heeft.

Ik denk hier bijvoorbeeld aan het Boeddhisme. Boeddhisten geloven niet in een persoonlijke God. De persoonlijke goden die zij kennen, zijn een soort supermensen. Die moeten net als alles wat bestaat ooit sterven. Er is echter nog iets anders, iets écht Goddelijks, wat zij “Nirwana” noemen.

Als Boeddha bij zijn sterven dat “Nirwana” betreedt, zegt de heer van die persoonlijke goden bewonderend:

Vergankelijk zijn de dingen die ons bezielen,
Onderworpen aan ontstaan en aan vergaan.
Na ontstaan te zijn, vergaan ze weer.
Het verlangen ernaar tot rust te brengen is geluk.
21)

Dat geluk is het nirwana.

Op een keer kwam een monnik de zesde patriarch van het Chinese zenboeddhisme om uitleg van dit vers vragen. Hij snapte niet wat het nirwana was. Iets levends kon het niet zijn, want alles wat leeft is sterfelijk. Was het dan iets dat levenloos was?

Nee, zei de patriarch en hij probeert met paradoxale woorden uit te leggen wat het dan wél is. Aan het einde van zijn betoog zegt hij dat dit alles ‘wezenlijk onzegbaar’ is. Hij hoopt dat de monnik zijn woorden ‘niet te letterlijk neemt’, want dan zal hij misschien ‘een klein kruimeltje van het nirwana’ leren kennen.22)

Er is ook een traditionele niet-joodse religie die God als een “Hij” ziet. Die religie is de Islam.

De Koran, het heilige boek van de Islam, staat vol met Bijbelse gegevens. Die zijn daar alleen in een andere context gezet, een Arabisch context. Daarom is God daar, denk ik, net als in de Bijbel een “Hij”.

Met “Hij” bedoelen moslims echter geen Hij die je van persoon tot persoon kunt ontmoeten. Daar is Hij namelijk te groot voor. Soera 112 van de Koran beschrijft het zo:

Zeg: Hij, Allah, is Eén.
Allah is Hij van Wie alles afhankelijk is.
Hij verwekt niet, noch is Hij verwekt;
En niemand is gelijk aan Hem.
23)

Volgens deze soera is niets wat wij hier kennen, te vergelijken met God. Die blijft voor ons volstrekt onkenbaar.

In de Islam, in het Boeddhisme en in de andere traditionele niet-joodse religies is God dus een Grote Onbekende. Al hun heilige woorden zijn dus woorden van de onkenbare God.

Die onkenbare God is wezenlijk anders dan de afgoden. Hij is dezelfde als degene die Zich via de Bijbel bekend heeft gemaakt.

Terug naar de Bijbelse verhalen over Jafeth:

In Genesis 9:27 spreekt Noach de wens uit dat Jafeth in de “tenten van Sem” zal gaan wonen.

Het Hebreeuwse woord voor ‘tent’ is ohèl. Dat woord wordt ook gebruikt voor de tent waarin God woont.

Het gaat hier niet om een letterlijke tent, een tent die primitieve nomaden voor hun primitieve god inrichten omdat ze hem niet anders voor kunnen stellen als een onzichtbare nomade. God wil ons hier duidelijk maken dat Hij af wil dalen naar onze wereld, zodat wij Hem zouden kennen.

De plek waarin God zich door ons laat kennen, wordt in de Profeten24) het “huis van God” of de “tempel” genoemd. Volgens Jesaja 2:2,3 zullen de volkeren aan het “einde van de tijden” naar die plek trekken om over de Thorah te leren.

Volgens Weinreb zijn dat de volkeren van Jafeth die ernaar verlangen om in de “tent van Sem” te wonen, om de onkenbare God te leren kennen. Hij schetst die trektocht als een ontwikkeling die plaatsvindt binnen de niet-joodse religies:

Stel, dat ik er één had en jij één enzovoort, een soort competitie van Scheppers en Goden, nee, dat is het helemaal niet. Er is er Eén, die men meer en meer opmerkt hoe dichterbij men komt. De een noemde Hem, omdat hij een naam uit durfde spreken, zus en een ander noemde Hem zo. Ach, dat geeft niet, het is dezelfde weg die gegaan wordt, het is één.’25)

In het begin van de ontwikkeling lijkt iedere religie nog zijn eigen Schepper, zijn eigen God te hebben, een Schepper, een God die de Scheppers en Goden van de anderen beconcurreert. Hoe dichter ze echter de plek naderen waar God Zichzelf doet kennen, hoe meer blijkt dat dat hun beelden waren voor de éne Schepper, de éne God.

Wanneer de volkeren de tempel betreden, is Noachs wens in vervulling gekomen, dan zijn Sem en Jafeth, het joodse volk en de niet-joodse volkeren, het volk met de Thorah en de volkeren met hun eigen heilige woorden bij elkaar.

Hoe die terugkeer precies plaatsvindt weet ik niet. Paulus spreekt hier over niet-joden die God ‘zoeken’, ‘tasten’ en ‘vinden’,26) maar meer zegt hij er niet van.

Over een deel van de niet-joodse mensen is de Bijbel duidelijker, namelijk over hen die christelijk zijn geworden. Christenen hebben geen eigen heilige woorden. Hun heilige boek, het Nieuwe Testament, is vrijwel geheel door joden geschreven.

Dat Nieuwe Testament wijst terug naar Jezus, een jood die een rechtstreekse band heeft met de Thorah. Johannes27) noemt hem zelfs het “vlees en bloed geworden Woord”, de belichaming van de Thorah.28)

Het Nieuwe Testament is geschreven in het Grieks. Het Hebreeuwse woord voor ‘Grieks’ is jawan. Deze Jawan29) is ook één van de zonen van Jafeth. Christenen kun je dus, net als de andere niet-joodse religieuzen als “zonen van Jafeth” beschouwen.

Het woord jawan heeft dezelfde stam als jōnah. Jōnah betekent ‘duif’. Een duif kun je naar verre streken zenden, maar hij keert altijd weer terug naar de plek waar hij thuis hoort.

Ook het Griekse Nieuwe Testament bewerkstelligt een terugkeer. In dit geval een terugkeer naar de Hebreeuwse Bijbel. Dat Griekse Boek verbindt het Christendom dus rechtstreeks met het Jodendom.

3.4. Koopmanschap

In de vorige paragrafen schreef ik over de zonen van Noach en waar ze voor staan. Sem bleek te staan voor de traditionele joodse religie en Jafeth voor de traditionele religies van de niet-joden.

In elk van deze religies richt je je verlangens op een Wezen dat je niet kunt zien, horen, ervaren of begrijpen, een Wezen dat wij “God” noemen.

Je kunt je verlangens echter ook op iets anders richten, op dingen die je wel kunt zien, horen, ervaren of begrijpen, op dingen in jezelf of in je wereld.

Dat brengt je in het vaarwater van Cham, Noachs derde zoon.

In tegenstelling tot Noachs andere zonen hield Cham zich alleen bezig met de dingen die geschapen zijn. De Schepper achter deze dingen ontwaart hij niet. Heilige woorden waaruit je die Schepper kunt leren kennen, begrijpt hij niet.30)

Dat klinkt allemaal niet erg religieus. Toch hoef je, als je Chams weg volgt, niet perse een atheïst te worden. Je kunt net zo goed in een traditionele religie blijven functioneren. Je gaat er dan wel anders mee om.

Eén van de zonen van Cham heet Kanaän. Het Hebreeuwse woord voor Kanaän is kənà’àn. Kənà’àn betekent ‘koopman’. Kanaän is iemand die alleen maar iets doet als er iets tegenover staat. Kanaän heeft een materialistische grondhouding.

Dit materialisme kan ook voorkomen in religies. Je noemt het dan geestelijk materialisme. Een religie à la Kanaän is een religie volgens het principe “voor wat hoort wat”. Jij doet dingen die God volgens jou wil en verwacht dat God je daarvoor een beloning geeft.

Als “beoefenaar” van deze religie kun je best een jood, christen, moslim, boeddhist, enzovoort zijn. Je kunt zelfs denken dat je een betere jood, christen, moslim, boeddhist, enzovoort, bent dan je medegelovigen. Toch heb je de kern van je religie gemist. Die kern is dat religie iets is wat Gód tot stand brengt.

Een religie à la Kanaän is een religie die je zélf tot stand wilt brengen. Protestantse christenen noemen dat “wetticisme”. Je houdt je aan een wet, of dat nu een Goddelijke of een menselijke wet is, en wil profiteren van de voordelen daarvan.

Dit wetticisme is wijdverbreid. Sommige protestanten beweren zelfs dat alle niet-protestantse religies wettische religies zijn. Alleen het protestantisme zelf zou zich daar, althans in theorie, van hebben bevrijd.

In de praktijk komt het daar echter net zo goed voor. Dat ervoer de protestantse dominee Hermann Friedrich Kohlbrugge in 1833 aan de lijve.

Voor deze dominee waren de Tien Woorden, die de kern van de Thorah uitmaken, de basis van zijn religie. Deze Tien Woorden zag hij echter als een Wet die hij moest houden. Hij deed zijn uiterste best om daar naar te leven. Hij maakte daarin zelfs zoveel vorderingen dat anderen hem benijdden.

Uiteindelijk bleek dat echter allemaal “fake” te zijn. Kohlbrugge kwam er achter dat al zijn inspanningen hem geen stap verder brachten. Dat het Christendom dat hij tot dan toe had gepraktiseerd, het tegendeel van echt Christendom was.

Hij had de Tien Woorden alleen maar gepraktiseerd om zich van God los te kunnen maken, om zich een positie tegenover Hem te verwerven, om zélf god te worden. Wat de Tien Woorden eigenlijk van hem verlangden, had hij met geen vinger aangeroerd.

In die hopeloze toestand dacht hij aan het lam, een bekend beeld uit de Bijbel dat voor de “nul”, voor het “niets” staat. Uit dat “niets” heeft God de hele schepping tot stand gebracht. In het Nieuwe Testament wordt dat lam gelijk gesteld aan Jezus. Jezus is dus het “niets” waaruit wij allemaal geschapen zijn.

Paulus zegt hierover:

Want zijn maaksel zijn wij, in Christus31) Jezus geschapen voor goede werken, die God heeft voorbereid, opdat wij daarin zullen wandelen.32)

Uit deze vreemde Bijbeltekst begreep Kohlbrugge dat de werken van de Thorah al uitgevoerd zijn, dat er voor hem dus niets meer te doen was.

De Tien Woorden worden vaak gelezen als dingen die wij moeten doen. Dat komt door de vele zinnen met het zinsdeel “je zult”. Die suggereren dat er daar een gebiedende wijs staat. Maar als we naar het Hebreeuws kijken, blijkt die gebiedende wijs er helemaal niet te staan.

Volgens Kohlbrugge gaat het in die “je zult” zinnen om dingen die God belooft in ons tot stand te brengen.33)

3.5 Vreemde aanwijzingen

Als God alles al gedaan heeft, wat blijft er dan nog van onze religie over?

Alleen dat wat Kohlbrugge “geloof” noemt.

Geloof is iets dat ontstaat als wij het Woord van God écht horen. Omdat dit Woord iets paradoxaals is, is het geloof het ook.

In een preek over Hebreeën 12:14 raad Kohlbrugge ons aan om het geloof vast te houden ‘zonder handen’, om ‘zonder ogen’ naar Jezus te kijken en om ‘zonder voeten’ de weg te gaan die hij ons wijst.34)

Je komt hier in een gebied dat je niet op een normale manier kunt omschrijven. Voor Kohlbrugge is dat het gebied van het oorspronkelijke Christendom, een Christendom waarin je op de God van de Bijbel gericht bent.

Daar tegenover staat het wettische Christendom, een Christendom waarin je je afwendt van God, waarin je alleen rekent met dingen die je waar kunt nemen, waarmee je overweg kunt, waarmee je aan de slag kunt gaan.

Het oorspronkelijke Christendom is een religie volgens de Bijbel en het wettische Christendom is een religie volgens wat wij zélf van de Bijbel maken:

Wat Kohlbrugge zegt over het Christendom kun je volgens mij doortrekken naar alle traditionele religies.

In al deze religies vind je een “oorspronkelijke variant” en een “wettische variant”.

De “oorspronkelijke variant” is doorgaans weinig populair. Die zit zo onlogisch in elkaar en heeft zo weinig concreets te bieden dat je er gemakkelijk een hobby van warrige sektariërs in kunt zien.

De “wettische variant” trekt doorgaans volle zalen. Alles lijkt daarin te kloppen. Ook worden daar nogal eens koeien met gouden horens belooft.

De wettische Islam, het wettische Boeddhisme, enzovoort, lijkt alomtegenwoordig, maar de oorspronkelijke Islam, het oorspronkelijke Boeddhisme, enzovoort, is niet gemakkelijk te ontdekken.

Daar heb je doorgaans hulp bij nodig.

Eén van de vertegenwoordigers van de oorspronkelijke Islam is de middeleeuwse islamitische mysticus Sjams van Tabrīz. Toen Djalal ad-Din Rumi, de in het westen bekendste Soefileraar35) Sjams ontmoette, stond heel zijn wereld op zijn kop. Later schreef Rumi het boek “de woorden van Sjams” waarin je het volgende citaat kunt vinden:

Voor en tijdens het gebed zeg je, om je nafs op te offeren: ‘God is groter.’ Hoezo groter? Zolang jij bestaat en ijdelheid in je hebt, is het nodig dat je zegt: ‘God is groter’ en dat je bereid bent jezelf op te offeren. Hoe lang houd je de afgoden nog vast in je gebeden? Je zegt: ‘God is groter,’ maar je houdt net als de hypocrieten stevig een afgod vast’.36)

Sjams heeft het hier over het islamitische gebed. Een belangrijke uitspraak in dat gebed is Allahoe akbar, wat ‘God is groter’ betekent.

Zolang jij dit roept, ben je volgens Sjams een afgodendienaar. Je nafs, je “ik” zit dan nog stevig in het zadel. Allah, God, is dan nog niet alles voor je.

Sipko A. den Boer verduidelijkt dit met een verhaal uit Rumi’s Masnavi:

Er klopte eens een man aan bij zijn vriend. ‘Wie is daar?’, vroeg de vriend. ‘Ik’, antwoordde de man. ‘Ga weg!’ zei de vriend. ‘Het komt me nu niet gelegen. Er is aan mijn tafel geen plaats voor twee’ (..) Die arme man vertrok en zwierf een jaar lang in het buitenland rond (..) Toen keerde hij, terwijl hij niet meer was die hij geweest was, terug en hing weer om het huis van zijn vriend heen. Terwijl hij duizend angsten uitstond, klopte hij zachtjes op de deur, bang dat hij weer iets verkeerds zou zeggen. Zijn vriend riep: ‘Wie is daar?’ Hij antwoordde: ‘Alleen jij!’ ‘Welnu,’ riep de vriend, ‘kom, als jij ik ben, maar binnen. Voor twee ikken is hier geen plaats.

Zolang je ‘ik’ er is, is er volgens Sjams nog geen sprake van Islam. Als God één is, kan er namelijk geen tweede zijn.

Met zulke vreemde verhalen proberen islamitische mystici als Sjams en Rumi je bij de oorspronkelijke Islam te brengen, de Islam waarin het alleen nog om God draait.

Eén van de vertegenwoordigers van het oorspronkelijke Boeddhisme is de 20e eeuwse Tibetaans-boeddhistische leraar Chögyam Trungpa. Trungpa schrijft in één van zijn boeken:

We verwachten dat spiritualiteit ons geluk en gemak, wijsheid en redding zal brengen. Deze letterlijke, egocentrische manier om tegen spiritualiteit aan te kijken, moet volledig ondersteboven gekeerd worden. Pas als we alle hoop opgeven om hoe dan ook de verlichting te bereiken gaat het pad voor ons open’.37)

Trungpa schrijft hier dat wij het boeddhistische pad alleen maar willen gaan wanneer wij denken er voordeel aan te behalen. Op deze manier zullen we het doel van het Boeddhisme, de verlichting, echter nooit bereiken. Het “ik” heeft hier namelijk nog het hoogste woord. Pas als het “ik” ervan overtuigd is dat het zijn doelen nooit zal bereiken, is er ruimte voor het oorspronkelijke Boeddhisme.

4. Verwante documenten

Het hoofddocument voor dit document met vragen is:

Andere documenten met vragen zijn:

2)
Chinezen praktiseren drie religies tegelijkertijd, namelijk het Taoïsme, het Confucianisme en het Boeddhisme.
3)
Het protestantisme is één van drie hoofdrichtingen van het Christendom. De andere twee zijn het Rooms-katholicisme en de Oosterse orthodoxie.
5)
Paulus is één van de schrijvers van het Nieuwe Testament.
6)
Het Nieuwe Testament was daar nog niet aan toegevoegd.
7)
Meer over deze term vind je in Wet en evangelie.
12)
Zie paragraaf 3.1.
16)
Zie Weinreb, F (1976) De Bijbel als Schepping, p. 309-312
19)
Zie Weinreb, F (1978-1978) De brieven van Paulus (in de Nederlandse vertaling van Hans Hartsuijker).
21)
Zie Breet, Jan de; Janssen, Rob (vert) (2001) Digha-Nikaya. De verzameling van lange leerredes, p. 375.
22)
Pannikar, Raimon (2001) Het zwijgen van de Boeddha. Inleiding tot het religieus atheïsme, p. 116-118.
23)
Zie Maulana Muhammad Ali (vert) (2004) De Heilige Koran met Nederlandse Vertaling en Commentaar, p. 1350.
24)
De Profeten zijn boeken waarin de Thorah verder uitgewerkt wordt.
25)
Zie Weinreb, F (1968-1969) Jodendom en Christendom op weg naar God, p. 29 (in de Nederlandse vertaling van Hans Hartsuijker).
27)
Johannes is één van de schrijvers van het Nieuwe Testament.
29)
In veel vertalingen wordt Jawan “Javan” genoemd.
30)
Zie paragraaf 3.2.
31)
Christus is de Griekse vertaling van Messias, wat Gezalfde betekent.
33)
Kohlbrugge, HF (1846) Twaalf twaalftallen, 1, preek nr. 9 over Romeinen 5:9.
34)
Kohlbrugge, HF (1846) Twaalf twaalftallen, 2, nr. 13.
35)
Het Soefisme is de islamitische mystiek.
36)
Boer, Sipko A. den (2007) Waar twee oceanen samenkomen. De inspiratie van Sjams en Roemi, p. 74.
37)
Trungpa, Chögyam (1990) Spiritueel materialisme doorsnijden, p. 149, 150.