Site-hulpmiddelen

Gebruikershulpmiddelen


Dit is een oude revisie van het document!


Negen zinnen over geloof

1. Inleiding

In dit document wil ik iets zeggen over één van de vreemdste woorden uit de Bijbel, namelijk geloof.

Paulus, één van de schrijvers van het Nieuwe Testament, het jongste, Griekstalige gedeelte van de Bijbel, geeft er de volgende definitie van:

Geloof viert de werkelijkheid van wat wordt gehoopt,
is het bewijs van gebeurtenissen die niet waarneembaar zijn.
1)

Dat geloven volgens Paulus iets te maken heeft met wat je hoopt en met wat je niet kunt waarnemen, snappen we nog wel. Voor ons, moderne mensen is geloven een gevoelskwestie, iets dat met harde feiten niets te maken heeft.

De woorden “werkelijkheid”, “bewijs” en “gebeurtenissen” klinken ons vreemder in de oren. Die woorden lijken eerder bij wetenschap dan bij geloof te passen. ’Geloven’ wordt wel gezegd, ‘’doe je in de kerk, hier moet je het zeker weten”.

Voor onze christelijke voorouders waren “zeker weten” en “geloven” echter nog geen tegenstelling. Voor hen waren dingen waar omdat God ze in de Bijbel gezegd had, ook al had niemand van hen die dingen ooit gezien.

In die Bijbel namen de Nieuwtestamentische verhalen over Jezus voor hen de belangrijkste plek in. Deze verhalen werden al vroeg samengevat in korte zinnen. “Geloofsbelijdenissen” noemde men dat.

Eén van de oudste geloofsbelijdenissen vind je in De Apostolische Overlevering die Hippolytus van Rome rond 215 geschreven heeft. Die geloofsbelijdenis bestaat uit drie vragen:

Geloof je in God, de vader die alle macht heeft?

Geloof je in Christus Jezus, de zoon van God
Die voortgebracht is door de heilige Geest heen uit de maagd Maria,
Die gekruisigd is op (bevel van) Pontius Pilatus en als gevolg daarvan gestorven is
En die op de derde dag opgestaan is, levend uit de dood
En die naar boven gegaan is, de hemel in
En die neergezeten is, rechts van de vader,
Die komt onderscheiden de levenden en de doden?

Geloof je in de heilige Geest in de heilige vergadering?

Voor ons, mensen van nu, roepen deze vragen alleen maar meer vragen op:

Waarom grijpt een vader die alle macht heeft niet in als er op aarde iets ergs gebeurd? Hoe kan een mens hier op aarde een zoon van God zijn? Hoe kan een maagd een kind ter wereld brengen? Hoe kan een dode levend worden en ook nog naar de hemel opstijgen? En waar is die hemel dan? En al zou die er zijn, hoe kan God daar ergens op een troon zitten met een mens naast hem? Een mens die ook nog eens terugkomen zal op de aarde? En die heilige vergadering is toch zeker de kerk niet? Enzovoort, enzovoort.

Wat moeten we anno 2015 met Hippolytus’ achttien eeuwen oude vragen? Wat moeten we anno 2015 met een nog ouder Nieuwe Testament waarvan die zinnen een samenvatting zijn?

Onze voorouders hebben die zinnen eeuwenlang als ware woorden beschouwd. En zelfs nu wordt die geloofsbelijdenis, met wat toevoegingen, elke zondag in de meeste christelijke kerken voorgelezen.2)

In Hippolytus’ tijd las de doopbegeleider deze zinnen voor aan de dopelingen voor ze ondergedompeld werden in het doopwater3) en de dopelingen reageerden er op met de uitspraak ‘ik geloof’, ofwel “ik vertrouw er op”, “ik weet het zeker”.

Ze zagen de dingen niet waar de zinnen over gingen. Ze konden ze niet zien, want geloof gaat over dingen die niet waarneembaar zijn. Dingen die geen wetenschappelijk aantoonbare feiten maar wel werkelijkheden zijn.

In de volgende hoofdstukken zal ik Hippolytus’ vreemde zinnen één voor één bespreken. Ik probeer daar iets aan te tippen van de werkelijkheden waarnaar ze verwijzen.

2. Een vader die alle macht heeft

Geloof je in God, de vader die alle macht heeft?

Dat is de eerste vraag die de doopbegeleider zijn dopeling stelde.

Het woordje “vader” komt niet uit de lucht vallen. Jezus zélf noemde God zijn vader. Het woord dat hij daarvoor gebruikte was “abba”.

Het gewone Hebreeuwse woord voor vader is “ab” wat je uitspreekt als av. Dit woord begint met een alèf en eindigt met een bēth. De alèf is de eerste letter van het Hebreeuwse alfabet. Die letter staat voor de éénheid die God kenmerkt. De bēth is de tweede letter van het Hebreeuwse alfabet. Die letter staat voor de tweeheid die onze wereld kenmerkt. Onze wereld bestaat namelijk uit een serie tegenstellingen. Groot en klein, licht en donker, goed en kwaad, enzovoort, enzovoort.

Een “ab”, een vader, is dus iemand die uit zijn éénheid een tweeheid schept.

Bij het woord “abba” is daar nog een alèf aan toegevoegd. Een “abba” is dus iemand die niet alleen uit zijn éénheid een tweeheid schept, maar die tweeheid ook weer terugbrengt naar zichzelf.4)

Een mooi voorbeeld van zo’n “abba” is de vader uit Jezus’ verhaal over de verloren zoon. De jongste zoon van deze vader vertrekt naar een ver land waar hij zijn deel van de erfenis verbrast met foute vrienden en vriendinnen. Als hij aan de grond zit, denkt hij weer terug aan zijn vader en besluit weer naar hem terug te gaan. Als hij aankomt, staat zijn vader al op de uitkijk. Die omhelst hem en organiseert een groot feest om zijn thuiskomst te vieren.5)

Deze tekening heeft Rembrandt van Rijn in 1642 gemaakt en heet ‘de terugkeer van de verloren zoon’.

Jezus’ God, Jezus’ “abba” is een pappa die van al Zijn schepselen houdt en hen bij Hem thuishaalt, hoever ze ook van Hem zijn afgedwaald.

Deze God, deze “abba” heeft alle macht, zegt de belijdenis. In het Grieks staat er pantokratora. Pantokratora komt van pantokrator wat ‘albeheerser’ betekent. Het gaat hier dus om iemand die alles in de hand houdt.

Hier op aarde lijken de dingen echter om de haverklap uit de hand te lopen, dus wat betekent zo’n belijdenis dan?

Laten we eens naar het Hebreeuwse grondwoord van pantokratora kijken. Dat is sjàddàj. Sjàddàj betekent letterlijk ‘het is genoeg’. Volgens Friedrich Weinreb betekent sjàddàj dat God voor alle dingen grenzen heeft vastgesteld. Ze kunnen zich heel ver door ontwikkelen, maar er komt een punt dat God er een halt toeroept. Dan begint de terugweg van de tweeheid naar de eenheid.6)

Gods almacht bestaat er dus in dat Hij alles wat van hem afdwaalt weer naar hem terug kan laten keren, hoe ver het ook van hem is weg gereisd.

3. Een zoon die komt

De belijdenis over Jezus bestaat uit zeven zinnen. De eerste drie zinnen zijn:

Geloof je in Christus Jezus, de zoon van God
Die voortgebracht is door de heilige Geest heen uit de maagd Maria,
Die gekruisigd is op (bevel van) Pontius Pilatus en als gevolg daarvan gestorven is
.’

In de eerste zin valt de naam Jezus. In het Grieks schrijf je Jezus als Jèsoes. Dit is een vertaling van de Hebreeuwse naam Jəhosjoe’à. De betekenis van die naam bespreek ik paragraaf 3.5 van mijn document Het Hebreeuws.

Jezus krijgt hier twee titels, namelijk ‘Christus’ en ‘zoon van God’. Beide titels komen al voor in het oudste gedeelte van de Bijbel, het gedeelte dat de christenen delen met de joden en dat in het Hebreeuws geschreven is. Christenen lezen het in vertaling en noemen het het Oude Testament.

De eerste titel, ‘Christus’, is een Griekse vertaling van het Hebreeuwse woord Masjīàch, Messias. De Messias is de joodse verlosser wiens komst in vele teksten van de joodse, Hebreeuwse Bijbel aangekondigd wordt.7)

Ook de tweede titel, ‘zoon van God’, vind je in de Hebreeuwse Bijbel terug.8)

Door Jezus ‘Christus’ en ‘zoon van God’ te noemen, koppelen christenen hun Nieuwe Testament aan de Hebreeuwse Bijbel vast.

Omdat Jezus de ‘Christus’ en de ‘zoon van God’ is, kunnen ook zijn volgelingen christenen en kinderen van God worden. Zij worden namelijk gedoopt ‘tot eenheid met’ Jezus.9) Ze laten hun oude identiteit achter en krijgen een nieuwe identiteit. Die nieuwe identiteit is de identiteit van Jezus.

Volgens het christendom is Jezus totaal anders dan alle mensen vóór hem. In het Nieuwe Testament wordt hij daarom “de tweede mens” en “de mens uit de hemel” genoemd.10) Als hemelse mens wordt hij ‘voortgebracht door de heilige Geest heen’.

Het Hebreeuwse woord voor Geest is roeàch. Dat woord is verwant met rèwàch, wat ‘ruimte’ betekent. De Geest van God is dus een Goddelijke ruimte. In die ruimte ontstaat Jezus.

Hetzelfde gebeurt ook bij Jezus’ volgelingen tijdens hun doop. De apostel11) Johannes noemt dat de geboorte ‘uit water en Geest’ of de geboorte ‘van bovenaf’.12)

De heilige Geest is de Goddelijke moeder van Jezus en zijn volgelingen.

Jezus’ menselijke moeder is Maria. In de geloofsbelijdenis wordt zij een maagd genoemd. Het Hebreeuwse woord voor maagd is ’almah. ’Almah komt van ’alàm, wat ‘zich verbergen’ betekent. Een maagd is dus iemand die in onze wereld niet opvalt. Toch is zij iets heel bijzonders. ’Alàm is namelijk verwant met ’olam wat ‘eeuwig’ betekent.

Maria komt in contact met het eeuwige en wordt zwanger.

In onze wereld gelooft men zoiets niet. In onze wereld kan men alleen maar concluderen dat Maria een “slechte vrouw” moet zijn.

Zelfs haar naam is al verdacht:

In het Hebreeuws schrijf je Maria als Mirjam, wat ‘zee van bitterheid’ betekent. Dat doet denken aan een Bijbels ritueel voor joodse vrouwen die van overspel verdacht werden. Die moesten bij de priester komen en ‘vloekbrengend water’ drinken. Als één van hen overspel had gepleegd, zou dat water bitter in haar worden. Ze zou dan een ‘verwensing’ worden in ‘de kring van haar gemeenschap’.13)

Wanneer Jezus in de synagoge van de stad waar hij is opgegroeid onderricht komt geven, zeggen zijn stadsgenoten schamper:

Is hij dan niet de timmerman, de zoon van Maria?14)

De zoon van Maria, niet van Jozef, de man met wie Maria getrouwd is.15)

De kerkvaders Justinus de Martelaar en Irenëus noemen dit verachte meisje echter de “nieuwe Eva”.

Eva was de vrouw die aan de woorden van God twijfelde16) en Maria was de vrouw die de woorden van God voor waar aannam.17) Eva was de vrouw van Adam en Maria bracht Jezus, de “nieuwe Adam” voort.

Volgens de apostel Johannes waren Maria en hijzelf getuige van Jezus’ kruisiging. Jezus zei toen tot Maria:

zie uw zoon (Johannes)!’

En tot Johannes zei hij:

zie: je moeder (Maria)!’18)

Volgens kerkvader Origenes had Maria maar één zoon, namelijk Jezus. Eigenlijk zei Jezus dus tot Maria “dat is Johannes niet, maar dat is Jezus, die u hebt voortgebracht!” Origenes verwijst dan naar de tekst van Paulus:

Ik leef niet meer, maar Christus leeft in mij’.19)

Zoals ik al schreef heb je, als je gedoopt bent, een nieuwe identiteit gekregen. Die identiteit is Jezus. Daarom is Maria nu ook jouw moeder.20)

Jezus beëindigde zijn leven hier op aarde aan een kruis.21)

De Romeinen stelden slaven en criminelen terecht door ze te kruisigen. Zo’n gekruisigde stierf door verstikking als hij geen kracht meer had om zich op te richten. Op die gruwelijke manier is Jezus om het leven gekomen.

Het kruis maakt ook deel uit van het Hebreeuwse alfabet. Het is het beeld van de thaw, de allerlaatste letter, de letter die het verst verwijderd is van de alèf, het getal van de Goddelijke eenheid. De thaw staat voor een altijd durende Godloosheid. Niet voor niets schreeuwt Jezus aan het kruis de woorden:

Mijn God, mijn God, waartoe hebt ge mij verlaten?22)

In het raam van de passie in de Kathedraal van Chartres is de kruisiging als volgt afgebeeld:

Deze afbeelding is onderdeel van Dr Stuart Watling’s site “The Corpus of Medieval Narrative Art” (zie http://www.medievalart.org.uk).

Het verdriet is op de gezichten van Jezus en van zijn moeder Maria en zijn leerling Johannes te lezen. Toch heeft de maker van dit raam het kruis een groene kleur gegeven. Groen is de kleur van het opbloeiende leven in de lente. De kruisiging van Jezus is voor hem dus de voorbode van een nieuw bestaan.

De rand van het kruis heeft hij roodgekleurd. Rood is de kleur van de liefdesenergie. Jezus’ liefde is voor hem dus sterker dan de dood.23)

Degene die opdracht geeft voor Jezus’ kruisiging is de Romeinse gouverneur Pontius Pilatus.24)

Pontius komt van het Latijnse woord pontus dat ‘zee’ betekent. Die ‘zee’ kwamen we ook al tegen bij Maria, wat ‘zee van bitterheid’ betekent.

In het Hebreeuws is er een verband tussen de zee en de tijd. Pilatus wordt hier dus afgeschilderd als een sterfelijk iemand. Iemand die slechts zijn macht kan uitoefenen totdat hij dood is.

Pilatus is een Latijns woord dat ‘speerwerper’ betekent.

De apostel Johannes verhaalt dat een stel vrome lieden Pilatus verzoeken de benen van de gekruisigden te breken. Als dat gebeurd is, kunnen de gekruisigden zich niet meer oprichten en zullen ze stikken. Hun lichamen kunnen dan voor het paasfeest begint het kruis af. Dat begint dan tenminste rein.25)

Op bevel van Pilatus breken de soldaten de benen van Jezus’ medegekruisigden. Als ze bij Jezus komen, zien ze dat die al gestorven is. Eén van hen steekt een speer in zijn zijde. Er komt dan bloed en water uit.

Johannes legt hier verband tussen Jezus en het paaslam.

Precies op het tijdstip dat Jezus sterft, wordt het paaslam geslacht. Daarmee herdenken de joden dat het bloed van dat paaslam de sjachàth, de verderver, belet heeft om de huizen van hun voorouders binnen te komen om hun eerstgeborenen te doden.26)

In hun huizen hebben die voorouders het vlees van dat paaslam gegeten. De benen van dat paaslam moesten heel blijven. Want het lam staat voor de éénheid van huisgenoten.27)

Volgens Johannes is Jezus het paaslam. Omdat hij dood gaat, kunnen degenen die met hem verbonden zijn blijven leven. Als ze gedoopt worden, kunnen ze nieuwe mensen worden die samen een éénheid vormen. Een soldatenspeer leverde daar onbedoeld een bijdrage aan.28)

4. Een zoon die gaat

De vorige drie zinnen kun je zien als de weg die Jezus aflegt van de hemel naar de aarde, van een situatie van grote eer naar een situatie van diepe schande. De volgende drie zinnen beschrijven zijn terugweg:

En die op de derde dag opgestaan is, levend uit de dood
En die naar boven gegaan is, de hemel in
En die neergezeten is, rechts van de vader
.’

Volgens Genesis 1:9-13 maakte God op de derde dag het droge. Sindsdien was er niet alleen maar water. Er kwam een plek waar je kon staan en waarop iets kon groeien.

In het Hebreeuws is er een verband tussen water en tijd. Alles wat tijdelijk is, zal uiteindelijk verdwijnen. Op de derde dag ontstaat echter iets dat niet meer verdwijnt.

In Exodus 14:10-31 valt ook een paar keer het woord “droge”. Daar gaat het om een pad dat midden in het water ontstaat. Via dat pad kunnen de joden de onderdrukkers ontvluchten die hen achterna zitten.

Dat Bijbelse feit wordt de “uittocht” genoemd en ook die wordt met Pasen herdacht.

Jezus heeft zijn eigen uittocht. De uittocht uit de dood. Op de derde dag staat hij op, ‘levend uit de dood’.29)

Wetenschappelijk gezien kan dit niet. Een lijk kan niet meer levend worden. En zelfs als dat wel zou kunnen dan zou het na verloop van tijd opnieuw moeten sterven. Volgens Paulus gaat het bij Jezus echter om een nieuw lichaam, een lichaam dat hij “hemels” noemt.30)

En om het nog vreemder te maken, stijgt dat hemelse lichaam ook nog op naar de hemel.31)

Het Hebreeuwse woord voor hemel is sjamàjim. Sjamàjim kun je lezen als een combinaties van twee Hebreeuwse woorden, namelijk esj en màjim, ‘vuur’ en ‘water’. Water staat voor tijd die van moment tot moment voortkabbelt en vuur staat voor de bliksemsnelle tijd. Water staat voor onze tijd en vuur staat voor Gods tijd, waarin alles in één ogenblik gebeurt. De hemel is dus een toestand waarin onze tijd verbonden is met Gods tijd.

In deze hemel is Jezus met zijn hemelse lichaam thuis. Daar zit hij nu neer.

Het Hebreeuwse woord voor zitten is jasjàv. Jasjàv is verwant aan sjavàth, wat ‘rusten’ betekent. Volgens het Bijbelse scheppingsverhaal maakt God alles in zes dagen en rust daar op de zevende dag van uit. Hij viert de sjabbath, de rustdag. Alles is namelijk klaar, af. Er hoeft niets meer te gebeuren.32)

Ook Jezus rust nu uit. Rechts van zijn “abba”.33) Jezus is teruggekeerd naar waar hij vandaan kwam. Rechts is de kant waar de zon opkomt, de kant van het licht, van het goede. Het Hebreeuwse woord voor rechts is jamīn, wat ‘voorspoed’ betekent.

Alles is nu goed.

En wat voor Jezus geldt, geldt ook voor jou, als je ‘tot eenheid met’ hem gedoopt bent. Jouw oude identiteit, jouw ‘oude mens-zijn’, is met Jezus ‘meegekruisigd’. Je bent nu ‘dood’ voor de ‘zonde’.34) Zonden spelen niet meer de baas over je. En zelfs de dood heeft niets meer over je te vertellen.35)

Met Jezus ben je opgestaan. Je bent een ‘nieuwe schepping’ geworden.36) Je zit zelfs samen met hem in de ‘hemelse gewesten’.37)

Samen met Jezus vier je de sjabbath. Er valt niets meer voor je te doen. Zelfs de goede dingen die je doet, zijn al van tevoren door God klaargemaakt. Je hoeft het alleen maar z’n gang te laten gaan.38)

5. Een zoon die weer zal komen

Als je met Jezus “levend uit de dood” komt, ga je vanzelf goede dingen doen. De Bijbel noemt dat “goede vruchten dragen”.

Er zijn echter ook vruchten die wel goed lijken, maar het niet zijn.

In de evangeliën vertelt Jezus een verhaal over een boer die tarwezaad in zijn akker zaait. ’s Nachts gaat de vijand van de boer naar zijn land en zaait er stiekem ratelgraszaad tussen. Ratelgras lijkt op tarwe maar is het niet.39) Pas als het helemaal volgroeid is, kun je zien dat het geen tarwe is. De helpers van de boer willen meteen het land in gaan om het ratelgras eruit te trekken, maar de boer houdt hen tegen. Misschien, zegt hij, haal je per ongeluk ook het tarwe eruit. Wacht maar tot de oogst. Dan kun je de tarwe van het ratelgras scheiden.40)

De boer is Jezus zelf en het tarwezaad is het goede dat hij in de wereld gebracht heeft. De vijand van de boer is de duivel en het ratelgraszaad is het kwade dat hij in de wereld gebracht heeft.

Dat kwade vermomt zich vaak als iets goeds. Bij de Farizeeën bijvoorbeeld, vrome joden die Jezus in het evangelie vaak lastig vallen met strikvragen. Deze Farizeeën vinden zichzelf anders en beter dan de rest van de mensheid.

Het woord “Farizeeën” komt van een Hebreeuwse stam die bestaat uit de letters , rēsj en sjīn. Deze stam betekent ‘afscheiden’. Voor Farizeeën zijn er maar twee soorten mensen, zijzelf en alle anderen. Zijzelf zijn de goeden en alle anderen zijn de slechten. Slechten waar ze met een grote boog omheen lopen.

In het evangelie van Matteüs noemt Jezus hen echter ‘adderengebroed’. Volgens hem zeggen ze wel dat ze Gods wil doen, maar luisteren ze eigenlijk naar de duivel.

Ook noemt Jezus hen zevenmaal hypocrieten, mensen die zichzelf en anderen voor de gek houden, mensen die hun oordeel, hun krinomai, over alles klaar hebben maar dat niet op een eerlijke manier doen. Hupokritēs, het Griekse woord voor hypocriet, is verwant aan krinomai. Hupokritēs begint echter met hupo wat ‘onder’ betekent. Pieter Oussoren vertaalt hypocriet met ‘ondermaatse oordeler’. Zulke oordelers pakt Jezus hard aan.41)

Aanzienlijk milder is Jezus over mensen die iedereen in zijn tijd als grote zondaars beschouwt, zoals prostituees en mensen die belasting inden voor de bezetter. Zulke mensen doen zich niet beter voor dan ze zijn. Ze zijn eerlijk. En alleen op die basis kunnen er goede vruchten tevoorschijn komen.

Wat wij “goed” noemen kan dus “slecht” zijn en wat wij “slecht” noemen “goed”.

Wat “goed” is en wat “slecht” is, komt Jezus zelf ooit duidelijk maken. Daarover gaat de laatste zin van de tweede vraag van de geloofsbelijdenis. Die zin beschrijft Jezus als degene:

Die komt onderscheiden de levenden en de doden.

De levenden zijn degenen die met Jezus “levend uit de doden” gekomen zijn en de doden zijn degenen waarbij dat niet gebeurd is.

De levenden zijn degenen die spontaan goede dingen doen, hoe slecht die dingen soms ook mogen lijken. De doden zijn degenen die slechte dingen blijven doen, hoe goed die dingen soms ook mogen lijken.

Onderscheiden is de vertaling van het Griekse woord krinomai, wat ook ‘oordelen’, ‘beslissen’, ‘een keuze maken’ betekent.

Krinomai is verwant met het woord krisis. In een krisis of crisis wordt alles duidelijk, blijkt wat alles eigenlijk is. Pas dan kun je alles onderscheiden.

De tijd die voorafgaat aan Jezus’ “tweede komst” is de crisis bij uitstek. Over die tijd gaat het laatste boek van het Nieuwe Testament, het boek Openbaring. Het Griekse woord voor openbaring is apokalupsis wat ‘(de) bedekking (er) vanaf’ betekent.

Als die bedekking er vanaf is, verschijnt alles zoals het is. Alles wat je tot dan toe gelooft hebt zonder het te zien, zal dan zichtbaar worden.

6. Een heilige Geest in een heilige vergadering

De derde en laatste vraag van Hippolytus’ geloofsbelijdenis is:

Geloof je in de heilige Geest in de heilige vergadering?

Het Griekse woord voor vergadering is ekklesia, wat ‘naar buiten geroepen’ betekent.

Ieder van ons leeft normaal gesproken in zijn eigen wereldje. De Bijbel noemt dat zijn huis. Dat huis is ook het beeld voor de bēth. De getalswaarde van de bēth is 2. Als we in ons huis zijn, kunnen we misschien denken dat dat de hele wereld is. Buiten het huis is echter nog een andere wereld. In die tweeheid leven we.

God roept ons uit onze eigen wereldjes.

Ekklesia wordt ook wel met ‘kerk’ vertaald, maar dan moet je niet denken aan een kerk die tegenover de rest van de wereld staat. Dan zou het weer een subwereldje worden, een wereldje waarin mensen zo en zo moeten denken en zich zo en zo moeten gedragen.

Het Hebreeuwse woord voor ekklesia is qahal. Qahal betekent ‘bijeenroepen, verzamelen’.

God roept ons niet alleen uit onze eigen wereldjes, maar Hij roept ons ook naar Zijn wereld, een wereld die een éénheid is.

Onze wereld wordt gekenmerkt door tegenstellingen. In Gods wereld zijn die tegenstellingen opgeheven.42) Wat in onze wereld belangrijk is, speelt daar niet de hoofdrol en wat in onze wereld onbelangrijk is, wordt daar niet in een hoekje gezet.43) Ook wordt daar niet gevochten voor het eigen gelijk.44)

Gods ekklesia is een organisme, een lichaam, en daarin zijn alle onderdelen belangrijk. Als één onderdeel het moeilijk heeft, lijden alle andere onderdelen mee. En als één onderdeel geniet, zijn alle andere onderdelen blij voor hem.45)

In deze ekklesia wordt alles wat gebroken is, heilig gemaakt, heel gemaakt. Dat doet Gods Geest die elk onderdeel daarvan bezield, Gods Geest die zelf heilig, heel is.

Hier eindigt mijn bespreking van Hippolytus’ negen zinnen. Samen verwoorden ze iets van wat het christelijk geloof inhoudt.

Voor de helderheid geef ik die negen zinnen nog een keer schematisch weer:

7. Verwant document

Het hoofddocument voor dit document is:

3)
De doop is het ritueel dat de vroege kerk uitvoerde wanneer iemand een christen werd. Meer over de doop lees je in paragraaf 3.2 van mijn document “Wat is zonde, wat is geloof, wat is verlossing”.
6)
Zie Weinreb, F (1975-1977) De joodse wortels van het Johannesevangelie, vertaald door Hans Hartsuijker.
10)
Zie paragraaf 2.6 van mijn document “Wat is zonde, wat is geloof, wat is verlossing?”
11)
Het woord “apostel” komt van het Griekse woord apostolos wat ‘gezant’ betekent. Een apostel is een gezant van Jezus, iemand die Jezus heeft uitgezonden om zijn evangelie te verkondigen.
20)
Dr. I de la Potterie (1990) Maria in het mysterie van het verbond, p. 249.
23)
Deze informatie over kleuren heeft Swenne van Roosmalen tijdens de Gotische Kathedralenreis van 20 t/m 24 juni 2012 met mij en mijn medereizigers gedeeld.
34)
Meer over de zonde vind je in hoofdstuk 2 van mijn document “Wat is zonde, wat is geloof, wat is verlossing”.
39)
Het gaat hier waarschijnlijk om Lolium temulentum.