Site-hulpmiddelen

Gebruikershulpmiddelen


Dit is een oude revisie van het document!


Hoe de weg naar de eenheid begint

1. Wie we eigenlijk zijn

In mijn document op weg naar de eenheid heb ik beschreven hoe wij, mensen, de woning van God betreden en wat er in die woning verder met ons gebeurt.

Volgens de Hebreeuwse Bijbel zijn God en de mens intens op elkaar betrokken. In Genesis 1:26 staat dat God ons geschapen heeft “in Zijn beeld”.

Wij, mensen, weerspiegelen God. Dat is het diepste wat je over ons, mensen, kunt zeggen. Als wij “Gods woning” betreden, komen we dus niet alleen dichter bij God, maar ook bij wie wij werkelijk zijn.

Normaal gesproken is die woning voor ons gesloten. Normaal gesproken leven wij in wat wij “onze wereld” noemen, een wereld die wij kunnen zien, horen en voelen, waarover wij na kunnen denken en waarin wij kunnen handelen. En dat wat dit allemaal ziet, hoort, voelt, denkt en doet, noemen wij ons “ik” of onze psyche.

Het Hebreeuwse woord voor dat “ik”, voor die psyche, is nèfèsj. Volgens de Joodse Overlevering is die nèfèsj echter niet ons eigenlijke ik. Ons eigenlijke ik is ons diepste wezen, dat de joden nəsjamah noemen.

Die nəsjamah hoort bij God thuis, wil de woning van God betreden. Onze nèfèsj heeft van dat alles geen flauw benul. God wil echter niet alleen onze nəsjamah bij zich zien. God wil dat ze onze nèfèsj en de hele wereld waarin ze leeft met zich meeneemt.

In mijn document op weg naar de eenheid heb ik laten zien hoe dat gaat en wat er dan gebeurt.

In dít document wil ik echter een stap terug doen. In dít document stel ik de vraag hoe onze nèfèsj een wereld kan betreden waar ze niet thuishoort en waar ze geen bal van snapt.

2. Gods wereld en onze wereld

Volgens de Bijbel is God één. Onze wereld is dat niet. Daar stuiten we altijd weer op tegenstellingen.

Volgens de Bijbel is God volmaakt. Onze wereld is dat niet. Daar zijn de dingen nooit af. Daar blijven we verlangen naar wat er nog kan komen of juist naar wat er al geweest is.

Volgens de Bijbel blijft God die Hij is. In onze wereld verandert echter alles. In onze wereld worden we geboren, moeten we eten om in leven te blijven, hebben we behoefte aan seks, worden we steeds vaker ziek en moeten we uiteindelijk sterven.

Alles wat wij hier zijn en doen, maakt het ons onmogelijk om tot God, tot de éénheid te komen. Hoe kunnen we dan bij God komen? Dat is de vraag van Leviticus 11 t/m 15.

Leviticus is het centrale boek van de Thorah, de kern van de Hebreeuwse Bijbel. De hoofdstukken 11 t/m 15 van dat boek behandelen de volgende onderwerpen:

  1. Geboren worden.1)
  2. Eten.2)
  3. Seks hebben.3)
  4. Ziek zijn.4)
  5. Dood zijn.5)

Samen typeren deze vijf zaken ónze wereld, een wereld die in onze beleving haaks staat op Gods wereld.

Bij elk van de vijf zaken valt in de Bijbeltekst steeds het woordje tame. Tame wordt meestal vertaald met “onrein”, maar dan denk je waarschijnlijk meteen aan iets wat vies is. Dat wordt hier echter niet bedoeld. Tame is alles wat zich van God en Zijn wereld verwijderd. Alles wat niet één wordt, maar zich juist verveelvoudigd.6)

Een uitzichtloze toestand dus, maar als je naar de letters van het woord gaat kijken, krijg je toch weer hoop.

De stam van tame bestaat uit de letters tēth en mēm. De getalswaarde van de tēth is 9 en de getalswaarde van de mēm is 40. Samen is dat 49, ofwel “7 in het kwadraat”.

Het getal 7 staat voor de tijd waarin wij leven.7) Het kwadraat van iets betekent dat je met dat iets geconfronteerd bent, dat je je er bewust van bent geworden. “7 in het kwadraat” betekent dan dat je je bewust bent geworden van de tijd waarin je leeft.

Je tame, je ‘gerichtheid op het vele’, drukt je dus met je neus op de feiten. Je beseft in wat voor situatie we hier in onze wereld zitten en hoe groot de kloof is met de wereld van God.

Toch is dat nog niet alles. Na de tēth en de mēm komt er nog een andere letter, namelijk de alèf. Deze alèf staat voor de éénheid. De getalswaarde van de alèf is dan ook 1. Die extra 1 brengt de getalswaarde van tame op 9 + 40 + 1 = 50.

“50” staat voor de wereld van God. Je tame, je ‘gerichtheid op het vele’, brengt je dus uiteindelijk toch tot God.

Steeds wijst de Bijbeltekst ons dan ook wegen die van onze wereld naar Gods wereld leiden.

3. Geboren worden

3.1. De achtste dag

Wanneer je schreeuwend uit de schoot van je moeder te voorschijn komt, is iedereen blij. Toch heb je dan meteen al een probleem. Alles wat geboren wordt, moet namelijk ook weer sterven. Hier in deze wereld komt en gaat alles.

In Gods wereld niet. Daar blijft alles wat het is, daar is geen dood. Hoe kom je dan bij God?

Laten we Leviticus er eens over opslaan. Hoofdstuk 12 gaat over de geboorte. Daar wordt ook gesproken over je moeder die je hier gebaard heeft. De toestand van die moeder wordt tame genoemd. Ze kan dus niet bij God komen.

Volgens Friedrich Weinreb heeft het vrouwelijke te maken met de openbare kant van de dingen, met dat wat je kunt zien, horen, voelen en bedenken. Zonder moeders kunnen kinderen niet in deze wereld verschijnen. Deze wereld is echter niet alleen een wereld waarin alles verschijnt, maar ook een wereld waarin alles weer verdwijnt, waarin alles weer zal sterven. Daarom hebben moeders hier een probleem.8)

Zeven dagen is een moeder tame. In de vorige paragraaf schreef ik dat 7 het getal is van de tijd waarin wij hier leven.

In de Bijbel volgt echter na de zeven dagen een achtste dag. Het getal 8 staat voor de tijd dat de wereld van God doorbreekt.

Joodse jongetjes worden op die dag besneden. De voorhuid van hun penis wordt dan gedeeltelijk verwijderd.9)

Hier gaat het om méér dan een religieus gebruik van het Joodse volk. Volgens Weinreb hebben wij allemaal iets joods in ons. Dat “joodse in ons” is onze nəsjamah, ons diepste zelf.10) Daarom gaat deze besnijdenis ons allemaal aan, net als de andere joodse gebruiken die in dit document nog besproken zullen worden. Al deze zaken gebeuren diep van binnen met ons allemaal.

Terug naar de besnijdenis.

Het Hebreeuwse woord voor de penis die hier besneden wordt, is basar. Basar heeft echter een bredere betekenis. Het kan ‘geslachtsdeel’ betekenen maar ook ‘lichaam’. Het staat voor alles wat hier voor de voortgang van het leven zorgt.

Helaas leidt dat leven hier uiteindelijk naar de dood. Daarom wordt die basar nu teruggedrongen zodat er iets anders vrijkomt, iets dat Weinreb het “wezenlijke” noemt. Dankzij die besnijdenis is leven dat eindigt in de dood nu niet alles meer. Een ander leven komt vrij, het leven van de achtste dag, van Gods tijd.11)

3.2. Moeders

De moeder is echter nog steeds tame. In het totaal duurt die toestand veertig dagen. 40 is de getalswaarde van de Hebreeuwse letter mēm. Het beeld van deze letter is “water”. Water staat voor de trage tijd, de tijd waarin wij hier op aarde leven.12)

Als de veertig dagen voorbij zijn, breekt ook bij de moeder Gods tijd door. Dan gaat ze naar de woning van God, de plek waar God is.

Als ze een meisje baart, is ze echter dubbel zoveel dagen tame.

Zoals ik al schreef, staat het vrouwelijke voor de openbare kant van de dingen. Het mannelijke staat voor de verborgen kant van de dingen. Het vrouwelijke heeft dus directer contact met onze wereld dan het mannelijke. Onze wereld wordt gekenmerkt door tegenstellingen, door “tweeheden”. Daarom wordt bij meisjes een dubbel aantal dagen geteld.

Als al die enkele of dubbele dagen voorbij zijn, gaat de moeder op weg naar de éénheid, naar God. Ze doet dat met ’olah en asjam. In de hoofdstukken 3, 4 en 7 van mijn document Op weg naar de eenheid kun je lezen wat dat betekent.

4. Eten

4.1. Herkauwers met gespleten hoeven

Als je hier leeft, moet je eten. In de Bijbel is eten niet alleen “het naar binnen werken van voedsel”. Het is ook “het in je opnemen en verwerken van wat je ziet, hoort, denkt en voelt”.13)

Al die dingen heb je hier nodig. Maar hoe kom je als behoeftig mens in de wereld van een God die niets nodig heeft?

Daar kom je als je leven taher wordt. Taher wordt meestal vertaalt met “rein”. Het betekent eigenlijk ‘zuiver, onvermengd’. Taher is het tegengestelde van tame. Bij tame ben je gericht op het vele en bij taher ben je gericht op het ene.

In Leviticus 11 wordt gesproken over dieren die taher zijn, die “gericht zijn op het ene”.

Onder hen zijn ook de dieren die je in de woning van God kunt brengen.14) Bij dieren moet je hier niet denken aan de dieren die je in de wei of in de dierentuin ziet. Dieren staan hier voor je leven in deze wereld.15) Als dat leven taher is, gericht is op de éénheid, kan het bij God komen.

Volgens de Bijbeltekst hebben dat soort dieren twee kenmerken:

  1. Ze hebben gespleten hoeven.
  2. Ze herkauwen hun voedsel.16)

Het eerste betekent dat je beseft dat de éénheid hier in deze wereld niet te vinden is. In deze wereld kun je je niet op één ding baseren. In deze wereld heeft alles zijn tegenpool.17)

Het tweede betekent dat je beseft dat je dat wat je “eet”, wat je in je opneemt, pas later kunt begrijpen. Je kunt dat begrip niet zelf tot stand brengen. Je kunt niet zeggen “dit is goed en dat is fout”. Die keuze wordt in je onbewuste gemaakt. Daar heeft je bewustzijn geen grip op.18)

Je leeft in de wereld van de “tweeheid” maar als je daar zélf je weg gaat, zul je verdwalen. Als je ervan uitgaat dat je keuzes diep van binnen voor je worden gemaakt, kun je de wereld betreden waar alles één is. Dat betekenen die gespleten hoeven en dat herkauwen.

4.2. Vogels

Ook met andere dieren, met andere “soorten levens”, kun je in de woning van God komen, namelijk met duiven of tortelduiven.19)

Duiven en tortelduiven zijn vogels. Het Hebreeuwse woord voor vogel is ’ōf. ’Ōf is verwant met oef, wat ‘vliegen’ betekent. Als je kunt “vliegen”, kun je je eigen wereld verlaten om naar een andere wereld te gaan. Die andere wereld kan de wereld van God zijn, maar het kan ook een wereld zijn waar “boze geesten” de baas zijn.

Vogels staan voor levens van mensen die iets hebben met spiritualiteit. Dat spirituele is echter geen waarborg dat je bij God, bij de éénheid, terecht komt.

Je hebt vogels die taher zijn en vogels die niet taher zijn, vogels die op de éénheid gericht zijn en volgens die niet op de éénheid gericht zijn.

Insecten worden in het Bijbelgedeelte ook bij de vogels gerekend. Zij worden “kruipende vogels” genoemd.20)

“Kruipende vogels” gaan op vier poten hun weg. 4 is “2 in het kwadraat”. “2” staat voor deze materiële wereld, de wereld waarin alles uit tegengestelden bestaat. “2 in het kwadraat” betekent dat we ons van die materiële wereld bewust zijn geworden. “Kruipende vogels” staan dus voor levens van mensen die ondanks hun hang naar spiritualiteit niet loskomen van wat ze zien, horen, denken en voelen. Daarom kunnen ze Gods wereld niet bereiken.

Een uitzondering zijn sprinkhanen. Die hebben namelijk poten die zich kunnen buigen en waarmee ze kunnen springen.21)

Het Hebreeuwse woord voor buigen is karà’, wat ook ‘neerknielen’ betekent. En het Hebreeuwse woord voor springen is nathàr, wat je met ‘losmaken, vrijlaten’ kunt vertalen. Sprinkhanen staan dus voor levens van mensen die kunnen knielen voor iets wat hen te boven gaat, voor God, en zich kunnen losmaken van de wereld die ze zien, horen, bedenken en ervaren.

4.3. Vissen

Tegenover vogels staan vissen. Vissen staan voor levens van mensen die helemaal niet spiritueel zijn, die gewoon hun leven hier leiden. Vissen leven in het water. Zoals ik al schreef staat water voor de tijd waarin wij hier leven. Buiten dat water, buiten die tijd, gaan vissen dood.

Als je het leven van een waterdier leeft, hoeft dat helemaal niet verkeerd te zijn. Met behulp van je “vinnen” en je “schubben” kun je dan toch een leven leiden dat taher is, dat gericht is op de éénheid.22)

Het Hebreeuwse woord voor “vinnen” is sənàpīr. Het eerste gedeelte van dit woord is afgeleid van snèh, wat ‘doornstruik’ betekent en het tweede gedeelte van het woord komt van parah, ‘vruchtbaar zijn’. Het gaat hier dus om een doornstruik die vruchten draagt.

Ik moet hier denken aan de doornstruik waar God aan Mozes verscheen en zich bekend maakte als degene die alles één maakt.23)

Het Hebreeuwse woord voor “schubben” is qàsqèsèth, wat ‘vat, kruik’ betekent. Een vat of kruik kun je met water vullen. Water staat voor de tijd. Tijd vloeit weg. Als je “schubben” hebt, neem je de tijd echter met je mee. Dan leer je van wat je eerder meegemaakt hebt. Dan leef je niet als een kip zonder kop door.

Als je je van de tijd bewust blijft, kun je een heel bijzonder leven leiden. In de tijd kun je zelfs God ontmoeten. Dat betekenen die “vinnen” en “schubben”.

5. Seks hebben

5.1. Vloeien

Hier op aarde voelen wij ons maar “halve mensen”. Daarom zoeken wij naar iemand die dat gebrek kan opvullen. Onze “andere helft” is echter tegelijk onze tegenpool. Daarom is het moeilijk om bij je “andere helft” te komen. Over die moeilijkheden gaat Leviticus 15.

Dat hoofdstuk heeft een “sandwichstructuur”. In het midden van het hoofdstuk staat vers 18. In dat vers slapen de twee helften, de mannelijke helft en de vrouwelijke helft, met elkaar. In de rest van het hoofdstuk zijn zij alleen. In die toestand “vloeien” zij.

Het Hebreeuwse woord voor “vloeien” is zoev.

Zoev bestaat uit de letters zàjin, waw en bēth. De getalswaarde van de zàjin is 7, wat staat voor de tijd waarin wij hier leven. De getalswaarde van de bēth is 2, wat staat voor de tegenstellingen die wij hier ervaren. De waw is de letter die de zàjin en de bēth met elkaar verbindt. Zoev, “vloeien”, zou je dus kunnen vertalen als ‘in de tijd waarin ik leef, ervaar ik alleen maar tegenstellingen’.

Je vloeit dus omdat je de éénheid niet kunt bereiken. De man vloeit zaad en de vrouw bloed.

Het Hebreeuwse woord voor zaad is zèrà’. Zèrà’ kun je opvatten als de verbinding van de woordjes zèh en rà’. Zèh betekent ‘dit (is)’ en rà’ betekent ‘kwaad’. Zèrà’ betekent dan ‘dit (is) kwaad’.24) Uit je zaad komen namelijk je opvolgers te voorschijn. Zelf zul je het veld moeten ruimen.

Het Hebreeuwse woord voor bloed is dam. Dam bestaat uit de letters dalèth en mēm. De getalswaarde van de dalèth is 4 en de getalswaarde van de mēm is 40. Beiden staan dus voor de vierheid, de “twee-in-het-kwadraat”, de tweeheid waarvan je je bewust bent geworden.

Dam is verwant met Adam, wat ‘mens’ betekent. Bij Adam staat er echter nog een alèf voor. De alèf staat voor de éénheid. Bloed staat dus voor het menselijke dat niet meer met de éénheid, met God verbonden is.25)

Zowel zaad als bloed staan dus voor een situatie waarin de éénheid niet tot stand komt.

Vers 16 en 17 gaan over de tijdelijk vloeiende man en vers 19 t/m 24 over de tijdelijk vloeiende vrouw. Je kunt echter ook voortdurend vloeien. Vers 1 t/m 15 gaat over de altijd vloeiende man en vers 25 t/m 33 over de altijd vloeiende vrouw.

Zolang je vloeit, kun je niet in de woning van God komen. Daar draait alles namelijk om de éénwording.

Als je vloeit, ben je tame, ben je ‘gericht op het vele’.

Als je niet meer vloeit, moet je je kleren wassen. Je kleren staan voor de manier waarop je hier verschijnt.26) Het water waarmee je dat wast, staat voor de tijd. Die werkt hier dus reinigend.

Zelfs een vloeiing die altijd doorgaat, kan een keer stoppen. Ook dan mag je, nadat je je kleren gewassen hebt, de woning van God betreden. Je moet dan wel ’olah en asjam meebrengen.27)

5.2. Liggen

In het kernvers van het hoofdstuk slapen de man en de vrouw met elkaar. Letterlijk staat er dat ze “bij elkaar liggen”.

Zelfs hier valt nog het woord tame, ‘gerichtheid op het vele’. Werkelijke éénwording vindt ook hier nog niet plaats. Dat zie je al aan het Hebreeuwse woord dat hier voor “bij elkaar liggen” gebruikt is, namelijk sjəchavah. Sjəchavah is afgeleid van sjachàv. Sjachàv bestaat uit de letters sjīn, kàf en bēth.

Er is ook nog een ander woord dat je met “liggen” kunt vertalen, namelijk sjachàn. Sjachàn bestaat uit de letters sjīn, kàf en noen.

Sjachàv en sjachàn lijken sterk op elkaar. Alleen de laatste letter is verschillend. Bij sjachàv is dat de bēth en bij sjachàn is dat de noen. De bēth staat voor de tweeheid en de noen voor de andere wereld.

Sjachàv is dus liggen waarbij je niet echt één wordt en sjachàn is liggen waarbij je de andere wereld, de wereld van God, hebt bereikt.

Sjachàn is de stam van misjkan, het Hebreeuwse woord voor de “woning van God”. Pas in die woning kun je werkelijk één worden met je “andere helft”.

6. Ziek zijn

6.1 De tijd dat je bang bent

Het Hebreeuwse woord voor ziekte is chalah. Chalah komt van chol, wat ‘niet heilig’ betekent.

Bij heilig moet je niet denken aan iets zweverigs, maar aan iets dat “heel” is. Iets wat chalah is, is dus “niet heel”. Als je Gods woning betreedt, moet je “heel” zijn. In die woning draait namelijk alles om de éénheid. Iemand die chalah is, die “niet heel” is, kan daar niet komen.

In de Bijbel is ziekte dus een heel ander begrip als ziekte in het Nederlands. Elke verstoring van de éénheid wordt in de Bijbel al een ziekte genoemd.

In Leviticus worden twee hoofdstukken aan een ziekte gewijd. Het gaat om hoofdstuk 13 en 14. De ziekte die daar besproken wordt, heet tsarà’àth.

Tsarà’àth wordt vaak vertaald met melaatsheid, maar die vertaling roept misverstanden op. Je kunt dan gaan denken aan een zichtbare huidziekte. Hier gaat het echter om iets wat in je binnenste gebeurt.

Tsarà’àth kun je lezen als een samenvoeging van tsàr en ’eth. Tsàr betekent ‘benauwdheid, angst’ en ’eth betekent ‘tijd’. Tsarà’àth is dan ‘de tijd (dat je het) benauwd (hebt)’, ‘de tijd (dat je) bang (bent)’.

Tsàr, ‘benauwdheid, angst’, is ook de stam van Mitsràjim. Mitsràjim is de plek waar de Israëlieten het benauwd hebben, waar ze bang zijn. Mitsràjim eindigt op àjim. Dat geeft aan dat het hier om een tweevoud gaat. In Mitsràjim bestaan alleen maar paren die elkaars tegenpolen zijn. Niets kan daar één worden.

Het besef dat alles “twee” is en blijft, maakt je ziek. Die ziekte heet tsarà’àth, de ziekte van Mitsràjim.

Tsarà’àth wordt ook een nègà’ genoemd. Nègà’ kun je vertalen als ‘aandoening’, maar eigenlijk betekent het ‘slag’. Nègà’ wordt ook gebruikt voor de tien slagen, waarmee God Mitsràjim treft omdat ze Zijn volk Israël niet wil laten gaan.

6.2. Angst in je huid

Volgens de Joodse Overlevering hadden de eerste mensen geen huiden. In plaats daarvan straalden ze Gods licht uit. Toen ze van de boom van kennis van goed en kwaad aten, doofde dat licht uit en voelden ze zich naakt en kwetsbaar. Om hen te beschermen, gaf God hen huiden.

Het Hebreeuwse woord voor licht is or en het Hebreeuwse woord voor huid is ’or. Deze woorden klinken bijna hetzelfde. Or, ‘licht’, begint echter met een alèf en ’or, ‘huid’, met een ’àjin. De alèf staat voor de éénheid en de ’àjin voor de veelheid.28)

Vroeger, toen wij nog licht uitstraalden, leefden we in Gods wereld, de wereld waar alles één was. Sinds we van de boom van de kennis van goed en kwaad aten, zijn we die wereld kwijt en is alles wat we kunnen zien, horen, bedenken of ervaren verbrokkelt. Dankzij onze huiden kunnen we het in die verbrokkelde wereld uithouden.

Toch gaat het soms mis met onze huiden. Dan worden we ziek. Die ziekte begint dan met bepaalde verschijnselen. Vier daarvan wil ik hier bespreken:

  1. Bàhèrèth.
  2. Səeth.
  3. Michwah.
  4. Nèthèq.

Het eerste verschijnsel heet bàhèrèth. Pieter Oussoren vertaalt bàhèrèth met ‘lichtplek’.

Als je bàhèrèth krijgt, heb je het gevoel dat er iets bijzonders in je gebeurt. Bàhèrèth is verwant met bahīr, wat ‘glanzend, schitterend’ betekent. Wanneer je bàhèrèth krijgt, denk je dat het licht van God weer in je doorbreekt.

Bàhèrèth kan echter veranderen in sàpàchàth.29) Sàpàchàth komt van safàch, wat ‘zich hechten aan’ betekent. Je gaat je hechten aan die schittering, denkt dat je een lichtend wezen bent geworden en wordt ziek. Het is namelijk niet het echte licht van God. Het is alleen maar iets dat erop lijkt. Je bevindt je nog steeds in de “tweeheid”.

Het tweede verschijnsel heet səeth.30) Səeth is verwant aan nasa, wat ‘zich verheffen, trots zijn’ kan betekenen. Die trots is op zich al een ziekte. Die sluit je op in jezelf en belet je de éénheid te bereiken.

Het derde verschijnsel heet michwah.31) Michwah is verwant met màkah, wat ‘een klap krijgen, verwond worden, een nederlaag ondergaan’ betekent. Iemand van buiten heeft een zwakke plek in je verdedigingslinie ontdekt en heeft je daar op een gevoelige wijze geraakt.

Volgens de Bijbel ben je dan echter nog niet ziek. Je wordt pas ziek als je dat rotgevoel ontkent, als je het omzet in het tegenovergestelde, als zich in je michwah, in je pijn, “bàhèrèth” ontwikkelt, het gevoel dat het licht in je doorbreekt. Plotseling heb je nergens last meer van, maar juist dan noemt de Bijbel je ziek.

Het vierde verschijnsel heet nèthèq.32) Nèthèq is verwant met nathàq, ‘losrukken, afsnijden, castreren’.

Nèthèq is iets dat zich in je hoofd afspeelt. Je hoofd staat voor je denken. Met dit denken probeer je je los te maken van het leven hier.

Ook dan noemt de Bijbel je ziek. Op je zieke hoofd verschijnen geelkleurige haren. Het Hebreeuwse woord voor geel is tsahov, wat ‘glinstering’ betekent. Je denkt dan dat Gods licht uit je hoofd straalt, dat je het leven hier en nu bent ontstegen en de éénheid bij je doorbreekt. Toch is dat maar schijn. Het zijn slechts ziekteverschijnselen van je huid.

Die huid moet je juist kwijtraken. Daarvoor moet je met alles wat je bent en hebt Gods woning betreden en de priester daar zijn werk met je laten doen.33) Nu ben je echter ziek en mag je die woning niet eens betreden.

6.3. Buiten blijven

Als zulke verschijnselen bij je optreden, komt de priester bij je langs. Priesters kunnen onder je huid kijken. Zij kunnen zien of er bij jou van binnen iets verkeerd is gegaan. Als dat het geval is, verklaart hij je ziek. Je mag dan niet meer in de woning van God komen. Je moet dan zelfs de plek waar de Israëlieten wonen verlaten.

Die plek heet màchànèh. Màchànèh komt van chen, wat ‘goedheid zonder reden’ betekent. Màchànèh is dus de plaats waar God zonder reden goed voor je is.

Het gaat hier niet om een ritueel waarin een geestelijke je onderzoekt en de gemeenschap uit jaagt. Het gaat hier om iets dat zich in je binnenste voltrekt. Omdat je denkt dat je Gods licht al hebt, denk je dat je die goedheid zonder reden niet nodig hebt. In je binnenste verlaat je die goedheid dan.

Heel dat proces speelt zich in je af zonder dat je er erg in hebt. Tsarà’àth is iets wat onder je huid zit. Je kunt het zelf niet zien.34)

Als tsarà’àth zich verder ontwikkelt, kan het echter weer naar de oppervlakte komen. Pas dan wéét je dat je ziek ben. Volgens Leviticus 13:12,13 wordt je dan wit. Als de priester die witte kleur bij je ziet, verklaart hij je rein.

Wit is de kleur van de geestelijke eenheid. Je bent dan weer een mens uit één stuk.35)

Je tsarà’àth, je angst, je benauwdheid, is bewust geworden en heeft daardoor haar kracht verloren.

6.4. Angst in je kleren of in je huis

Je kunt tsarà’àth hebben aan je huid, maar ook aan je kleren of aan de wanden van je huis.

In paragraaf 5.1 schreef ik dat je kleren staan voor je verschijning, voor de manier waarop je in dit leven hier verschijnt. Als de priester daar “dubbel groene” of “dubbel rode” vlekken in ontdekt, is er iets mis. Dan is je verschijning hier ziek.

Het Hebreeuwse woord voor “dubbel groen” is jəràqràq. Jəràqràq komt van jàràq wat ‘groen, gebladerte’ betekent. Iets plantaardigs dus. Planten hebben licht nodig om te groeien. Ze openen zich daarom voor dat licht. Jàràq is afgeleid van roeq, wat ‘leeg worden, zichzelf uitgieten’ betekent. Juist omdat planten “leeg worden van zichzelf”, kunnen ze het licht ontvangen.

Roeq bestaat uit de letters rēsj en qōf. In jəràqràq worden die letters herhaald. Er is hier dus een dubbelheid. “Leeg worden” is hier een doel op zich geworden. De éénheid met God, de verbinding met het licht wordt hier niet bereikt.

Het Hebreeuwse woord voor “dubbel rood” is àdàmdàm. Àdàmdàm is afgeleid van Adam, wat ‘mens’ betekent. Adam komt van dam wat ‘bloed’ betekent. ‘Bloed’ staat voor je psyche. Normaal gesproken leeft die psyche in zijn eigen kringetje. In de woning van God kun je die kring echter openen. De priester brengt je geopende psyche dan in contact met God.36)

Dam bestaat uit de letters dalèth en mēm. In àdàmdàm worden die letters herhaald. Ook hier is dus een dubbelheid. Ook hier wordt de éénheid met God niet bereikt.

Als je verschijningsvorm iets dubbels krijgt, niet meer uit één stuk is, ben je ziek. Volgens de Bijbeltekst moet het dan verbrand worden.

Dat verbranden wordt niet letterlijk bedoeld. Vuur staat voor de tijd waarin God leeft, de tijd waarin alles in één moment is samengebald.37) Je brengt je verschijningsvorm hier dus in contact met God.38)

Die “dubbel groene” of “dubbel rode” vlekken kun je ook aan je huis krijgen. Je huis is je verblijf hier en nu. Als dat verblijf iets dubbels krijgt, is het ziek. Het moet dan afgebroken worden.

6.5. Vrijheid

Als de priester je genezen verklaart, zal hij met twee vogels naar je toekomen.

Een vogel heeft vleugels. Het Hebreeuwse woord voor vleugel is kanaf. Kanaf betekent ook ‘hoek’. Een hoek staat voor het doorbreken van de gewone gang van de dingen. Met behulp van zijn vleugels, zijn hoeken, kan een vogel zich losmaken van de plek waar hij zich bevindt en een andere plek bezoeken. Zo overbrugt hij de scheiding tussen twee werelden.39)

Net als alle andere dieren is de vogel een uitdrukking van je leven hier en nu. In dit geval een leven waarin je vrij bent.

De ene vogel slacht de priester. Hij snijdt zijn bloedbaan door.

Je moet dan niet denken aan een bloederig ritueel waarin een vogel dood gaat. Het bloed staat voor je psyche en het doorsnijden van je bloedbaan voor de verlossing van je psyche. Door de actie van de priester kun je het kringetje verlaten, waarin je tot dan toe geleefd hebt.

Het bloed vangt de priester op in een vat met water en doopt daar de volgende zaken in:

  1. Hout van de ceder.
  2. Rode stof.40)
  3. Iets dat ezōv heet.41)

Volgens Rasji wijst het hout van de ceder op de oorzaak van je ziekte, namelijk hoogmoed en de rode stof en de ezōv op de genezing ervan, namelijk nederigheid.42)

De andere vogel wordt niet geslacht. Die vogel doopt de priester in het bloed van de geslachte vogel. Vervolgens sprenkelt hij iets van het bloed van de geslachte vogel over je heen en laat de niet geslachte vogel vrij.

Nu kun je je als een vrij mens wassen en je haren eraf scheren. Op de achtste dag kun je dan weer bij God komen.43) Je moet dan wel asjam, chàtāth, ’olah en minchah meebrengen.44)

Iets van het bloed van asjam smeert de priester op je rechteroor, je rechterduim en je rechter grote teen.

Rechts is de goede kant, de kant van God.45) Het bloed op het rechteroor betekent dat je weer kunt horen wat God zegt. Het bloed op de rechterduim betekent dat je weer kunt doen wat God wil. Het bloed op de rechter grote teen betekent dat je Gods weg weer kunt gaan.

Ook zal de priester er olie opsmeren. Het Hebreeuwse woord voor olie is sjèmèn. Sjèmèn is verwant met sjəmonèh, wat ‘8’ betekent. Niet voor niets vindt dit alles plaats op de achtste dag. Het getal 8 staat namelijk voor de toekomstige tijd, de tijd van God.

7. Dood zijn

Elk mens die hier op aarde geboren wordt, gaat ook weer dood. Volgens Prediker 3:19-21 zijn we wat dat betreft net dieren. Evenals zij vervallen wij tot stof.

Volgens de Bijbel gaan we dood omdat we van de boom van kennis van goed en kwaad hebben gegeten. Sindsdien leven we in een wereld waarin tegenover elk “iets” een “tegen-iets” staat, waarin er leven is, maar ook de dood.

In de wereld van God is er geen dood. Daar blijft alles eeuwig leven. Die wereld kunnen we ons hier niet eens voorstellen. Gods wereld is een éénheid.

Doden hebben daar niets mee maken. Die zijn vervallen tot ontelbare stofdeeltjes. Doden zijn “gericht op de veelheid”, tame.

Leviticus 11:31-40 waarschuwt ons ervoor geen dood dier aan te raken. Een dier staat voor ons leven hier. Als dat leven beëindigt is, is het tame. Ieder die daarmee dan in contact komt, wordt ook tame.

8. Naar de woning van God

Het Nieuwe Testament, het christelijke commentaar op de Hebreeuwse Bijbel, noemt een persoon die doden toch aanraakt. Die persoon is Jezus, degene waar volgens de christenen alle lijnen van de Hebreeuwse Bijbel naar toe lopen.

Leviticus 11:36,37 noemt twee dingen die niet besmet worden als ze in aanraking komen met een dood schepsel:

  • Een bron van stromend water.
  • Zaaibaar zaad.

Johannes, één van de schrijvers van het Nieuwe Testament, vergelijkt Jezus met beide zaken.46)

Het Griekse woord voor aanraken is haptomai. Haptomai kun je vertalen als ‘vastgrijpen’, ‘zich hechten aan’, ‘zich verbinden met’. Het kan zelfs gebruikt worden voor geslachtsgemeenschap. Het gaat hier dus om een intense manier van aanraken.

In de evangeliën, de kernboeken van het Nieuwe Testament, komen steeds weer situaties voor waarin Jezus en de mensen op deze intense manier met elkaar in aanraking komen, bijvoorbeeld:

  1. Bij de genezing van een bloedvloeiende vrouw.47)
  2. Bij de genezing van een melaatse, van iemand met tsarà’àth.48)
  3. Bij de genezing van de koortslijdende schoonmoeder van zijn leerling Petrus.49)
  4. Bij de opwekking van een dode jongen.50)

Jezus raakte de mensen niet aan omdat hij tegen de voorschriften van de Thorah in wilde gaan. Integendeel, Johannes noemt hem de Thorah van vlees en bloed. Maar juist daarom bruist het eeuwige leven in hem en kan hij mensen die tame zijn, aanraken zonder zelf tame te worden.

Integendeel, hij geneest de vloeienden en de zieken en maakt de doden weer levend. Zo maakt hij ze geschikt om naar de woning van God te gaan.

Deze tekening is in 1660 gemaakt door Rembrandt van Rijn en heet “De genezing van Petrus’ schoonmoeder”.

Het verhaal van Jezus dat de evangelisten vertellen, kun je zien als het verhaal van zijn tocht naar de woning van God. In die tocht neemt hij zoveel mogelijk andere mensen mee.

Volgens drie van de vier evangelisten bestaat het verhaal van Jezus uit drie gedeelten:

  1. Zijn rondreis door Galilea, het noordelijke gedeelte van het land van de Joden.
  2. Zijn tocht naar Jeruzalem, de Joodse stad waar de tempel staat.
  3. Zijn intocht in Jeruzalem en zijn dood, net buiten de stad, nog geen week later.

Deze drie gedeelten kun je zien als de drie etappes van zijn tocht naar de woning van God:

In de eerste etappe maakt Jezus allerlei mensen die Gods woning niet in mogen komen, geschikt om naar de plek te trekken waar die woning staat.

In de tweede etappe gaat Jezus samen met zijn volgelingen naar de plek waar Gods woning staat om het Joodse feest Pèsàch te vieren.

In de derde etappe identificeert Jezus zich met dat feest en beleeft hij zijn lijden en dood als een weg naar God toe van zichzelf en alle andere mensen.

Het verhaal van Jezus is dus het verhaal van de weg naar de eenheid, naar God.

9. Verwante documenten

Het hoofddocument van de Hebreeuwse Bijbel is:

Het hoofddocument van de Thorah is:

Het document waar “hoe de weg naar de eenheid begint” bij hoort is:

Het document dat evenals “hoe de weg naar de eenheid begint” bij “het boek Leviticus” hoort is:

1)
Zie hoofdstuk 3.
2)
Zie hoofdstuk 4.
3)
Zie hoofdstuk 5.
4)
Zie hoofdstuk 6.
5)
Zie hoofdstuk 7.
6)
Zie Weinreb, F (1976) Korban, p. 282, 283.
8)
Zie Weinreb, F (1982) Martha en Maria - De vrouw, p. 14, 15.
11)
Zie Weinreb, F (1976) De Bijbel als Schepping, p. 127, 141, 142, 339, 340.
12)
Zie Weinreb, F. (1992), Het Hebreeuwse alfabet, Les 3, p. 31-34.
13)
Zie Weinreb, F (1976) Korban, p. 261.
15)
Zie Qorban.
17)
Zie Weinreb, F (1976) Korban, p. 129.
18)
Zie Weinreb, F (1976) Korban, p. 129, 261.
23)
Zie God.
24)
Zie Weinreb, F (1993), Het mensbeeld van de Kabbala, p. 42.
25)
Zie Weinreb, F (1976) De Bijbel als Schepping, p. 36, 37.
27)
Zie hoofdstuk 3, 4 en 7 van mijn document Op weg naar de eenheid.
29)
Pieter Oussoren vertaalt sàpàchàth met ‘uitslag’.
30)
Pieter Oussoren vertaalt səeth met ‘zwelling’.
31)
Pieter Oussoren vertaalt michwah met ‘brandwond’.
32)
Pieter Oussoren vertaalt nèthèq met ‘schurft’.
34)
Zie Weinreb, F (1976) Korban, p. 274.
37)
Zie Weinreb, F (1976) De Bijbel als Schepping, p. 72-75.
39)
Zie Vogels.
40)
In Het voorhangsel vind je meer uitleg over de kleur rood.
41)
In vertalingen wordt dat “hysop” genoemd.
42)
Zie Onderwijzer, A.S. (1897) Nederlandsche vertaling van den Pentateuch (met commentaar van Rasji), III, p. 173.
43)
Zie paragraaf 3.1.
44)
Zie hoofdstuk 3, 4, 5 en 7 van mijn document Op weg naar de eenheid.