Site-hulpmiddelen

Gebruikershulpmiddelen


Dit is een oude revisie van het document!


Hoe christenen het Oude Testament lezen

1. Wat deden de christenen met het heilige boek van de joden?

1.1. Een ontworteld boek

Het heilige boek van de joden is de Hebreeuwse Bijbel. Voor hen is dat een boek waarin God zélf tot ons spreekt.

Ook de christenen geloven dat. Zij lezen het in vertaling en noemen het het “Oude Testament”.1) Dit Oude Testament beslaat driekwart van hun eigen heilige boek, hun eigen Bijbel.

Het laatste kwart van die Bijbel noemen de christenen het Nieuwe Testament. Ook dit Nieuwe Testament is een boek van joden, in dit geval van joden die geloven dat hun volksgenoot Jezus de Messias,2) de Christus,3) is.

Volgens Johannes, één van de joodse schrijvers van het Nieuwe Testament, is in Jezus Gods spreken vlees en bloed geworden.4) Voor hem is Jezus dus een levende Hebreeuwse Bijbel.

Net als de andere Nieuwtestamentische schrijvers zag Johannes Jezus niet als de stichter van een nieuwe religie, maar als de belichaming van de al bestaande joodse religie. Net als de andere Nieuwtestamentische schrijvers kende Johannes zowel de Hebreeuwse Bijbel als de verhalen van de Joodse Overlevering waarin die Bijbel verduidelijkt wordt. Al gauw waren er echter meer niet-joodse christenen dan joodse christenen. Deze niet-joden lazen de joodse Bijbel niet meer in het Hebreeuws, maar in het Grieks. Ook kenden ze de verhalen niet meer waarmee de joden die Bijbel verhelderden.

Sommige oude kerkvaders wisten daar nog wel iets van:

In de werken van Origenes, Aphrahat en Efrem de Syriër kom je geregeld elementen uit de Joodse Overlevering tegen. Geen van drieën noemen ze hun bronnen. Origenes’ bron zou wel eens de Hebreeuwse leraar kunnen zijn die hij in zijn geschriften noemt.

Hiëronymus, de schrijver van de Vulgaat, wist meer van het Hebreeuws dan alle andere kerkvaders. Hij raadpleegde zelfstandig de Joodse Overlevering. Meerdere joodse leraren hebben hem die kennis bijgebracht.

Dit is een detail van het fresco “St. Hiëronymus in zijn studeerkamer” van Domenico Ghirlandaio (geschilderd in 1480)

De meeste oude kerkvaders kenden echter niet of nauwelijks Hebreeuws en wisten niets meer van de Joodse Overlevering.5)

Na Hiëronymus’ dood raakte het Hebreeuws helemaal in de vergeethoek. Pas in de tijd van de Renaissance en de Reformatie ontstond daar weer belangstelling voor. De vertalers van de King James Bible en de Statenbijbel raadpleegden zelfs weer Rabbijnse geschriften.6) Het ging hen echter puur om taalkundige kwesties. De denkwereld van de Rabbijnen interesseerden hen niet.

De christenen en de joden leefden nog steeds geheel langs elkaar heen. De christenen namen het heilige joodse boek dagelijks ter hand, maar in vertaling en zonder joodse uitleg. Voor hen had dat boek geen joodse wortels meer.

1.2. Een afgewezen boek

Wat moeten de christenen met een heilig boek waarvan ze de taal niet kennen en waarvan de uitleg ontbreekt? Wat moeten de christenen met het Oude Testament?

Veel geschoolde Griekse christenen hadden grote moeite met dat boek. Ze misten daarin de filosofische bespiegelingen waar ze zelf vertrouwd mee waren. Ze lazen erin over mensen die het evenwicht en de volwassenheid van hun eigen filosofen misten, die vrijden en vochten, die domme dingen deden en dan hun God om hulp vroegen. En die God was volgens hen geen haar beter. Als de mensen zich niet aan Zijn vele regels hielden, werd Hij kwaad en gaf hen ervan langs. En als ze genoeg van hem hadden en andere goden achterna liepen, gedroeg Hij zich als een jaloerse echtgenoot.

Ging het hier eigenlijk wel om een heilig boek? Dat was een vraag die onder christenen van de bovenklasse uit de 2e en de 3e eeuw steeds nijpender werd. Velen van hen legden het Oude Testament teleurgesteld weg. In hun ogen was dat een aards boek dat niets met geestelijke zaken te maken had. Eén van die teleurgestelden heette Marcion.

Marcion was tot de conclusie gekomen dat de God van de joden een heel ander wezen was dan de God van de christenen. De God van de christenen was een God van liefde, maar de joodse God was een God die zich wreekte op iedereen die zijn wetten overtrad.

Die wettische God wees Marcion rigoureus af. Hij had dan wel onze aardse werkelijkheid geschapen, maar boven die wereld was er nog een geestelijke werkelijkheid. En dat was de wereld van de échte God, de Vader van Jezus. Díe God had Jezus aan zijn volksgenoten verkondigd.

Volgens Marcion was Jezus niet de joodse Messias. De joodse Messias was een strijder, zoals Bar Kochba, waar vlak voor Marcions optreden zoveel joden in geloofden. Jezus had met de joodse God en zijn Messias niets te maken willen hebben. Daarom hadden de joden hem verworpen.

De enige jood die Jezus volgens Marcion echt begrepen had, was Paulus. Volgens Paulus had Jezus de joodse wet afgeschaft en daarvoor in de plaats het christelijke evangelie verkondigt. Maar Paulus’ volgelingen hadden geknoeid met zijn brieven en met het evangelie van zijn leerling Lucas. Ze hadden er joodse elementen aan toegevoegd. Marcion heeft de tekst echter weer gezuiverd. Dat werd zijn Bijbel, een Bijbel waarin talloze christenen gingen geloven.7)

Ook andere christenen wezen de God van het Oude Testament af. Christenen die men later onder het kopje “gnostiek” schaarde. Eén van hen is de schrijver van Het geheime boek van Johannes. Volgens hem denkt de joodse God dat Hij de ware God is, maar is dat vanuit Zijn eigen Oude Testament gemakkelijk te weerleggen:

Hij keek omlaag naar de schepping onder hem en naar de vele hem ondergeschikte engelen die uit hem voortgekomen waren. En hij zei: ‘Ik ben een jaloerse god,8) buiten mij is er geen’,9) waarmee hij al aan de hem ondergeschikte engelen te kennen gaf dat er een andere God is! Want als er geen andere God was, op wie zou hij dan jaloers zijn?10)

Op aarde heeft de joodse God de macht. Elk mens hier leeft onder zijn regime. Diep van binnen heeft hij echter een geestelijke kern die van de “andere God”, van de Vader van Jezus, afkomstig is, maar verstrikt is geraakt in de wereld van de joodse God. Die kern weet nog dat ze in die wereld niet thuis hoort. Dat weten is haar gnosis.

Zo gauw een mens van zijn gnosis gebruik wil maken, grijpt de joodse God in. Dat lezen we in Het ware getuigenis”:

Maar wat voor God is dit? Eerst misgunde hij Adam te eten van de boom der kennis. Ten tweede zei hij: ‘Adam, waar ben je?’ God had dan dus geen voorkennis, dat wil zeggen: hij wist dit niet vanaf het begin. En tenslotte zei hij “Laten we hem uit deze plaats verdrijven opdat hij niet eet van de levensboom en eeuwig leeft”.11) Inderdaad heeft hij zichzelf geopenbaard als iemand die afgunstig het kwaad beoogt.12)

De joodse God wil niet dat wij ons aan Zijn regime onttrekken. Dan doet Hij er alles aan om ons het leven zuur te maken. Hier op aarde gelden Zijn wetten. Daarmee maakt Hij iedereen tot zijn slaven. Volgens de schrijver van Het ware getuigenis moet je echter tegen die wetten rebelleren. Ook moet je weer vertrouwen op je gnosis, je kennis van de oorsprong. Met behulp van die kennis kun je weer opstijgen naar de wereld van de échte God.

Jezus is degene die ons daar weer aan herinnerd heeft. Hij wijst ons de weg terug naar het “Vaderhuis”.

1.3. Een geestelijk boek

Toch bleven ook veel christenen uit de bovenklasse in de God van het Oude Testament geloven. Zij vonden dat geloof niet in tegenspraak met het Griekse denken.

Volgens Plato, een belangrijke Griekse denker, weerspiegelt alles op aarde iets geestelijks.13) Hetzelfde geldt dan voor het joodse boek dat de christenen het “Oude Testament” noemen. Ook daarin zijn dan alle aardse zaken weerspiegelingen van geestelijke zaken.

Eén van de christenen die dat geloofde, was Origenes. Voor hem was het Oude Testament net zo goed een geestelijk boek als het Nieuwe Testament.

Overal in het Oude Testament staan passages die je met je verstand niet kunt begrijpen. Origenes noemt dat “struikelblokken”. God heeft die expres in dat boek geplaatst om ons tot het besef te brengen dat het hier niet om stoffelijke zaken gaat, dat achter die stoffelijke zaken een geestelijke wereld schuilgaat.14)

Marcion en de “gnostici” zijn volgens Origenes niet tot dat besef gekomen. Ze zijn bij de buitenkant van het Oude Testament blijven steken. Daarom zijn ze tot de conclusie gekomen dat hier een andere God aan het werk was. Als ze dieper hadden gegraven, hadden ze ontdekt dat hier sprake is van dezelfde God en dezelfde boodschap als die van het Nieuwe Testament. Die God is de enige echte God en zijn boodschap is Jezus.

Het Oude Testament is geschreven vóór Jezus’ komst en het Nieuwe Testament ná Jezus’ komst. Daarom is Gods boodschap meer verborgen in het Oude Testament dan in het Nieuwe Testament.

Met behulp van dat Nieuwe Testament wordt duidelijk hoe je het Oude Testament moet lezen. Vooral Paulus wijst ons daarin de weg.

Paulus zag de joodse wet niet als een set regels die alleen voor de inrichting van ons leven hier op aarde bedoeld zijn. Deze wet was in de eerste plaats iets geestelijks.15)

Ook in de joodse tempel gaat het volgens Paulus niet om de dingen die je ziet. In zijn Hebreeënbrief haalt Paulus een tekst aan uit Exodus over de tent die Mozes liet maken voor het offergebeuren in de woestijn. God toonde hem daarvoor een hemels voorbeeld.16) Daaruit concludeert Paulus dat de offerdienst een uitbeelding is van geestelijke zaken.

Hetzelfde geldt voor de joodse feesten, zoals de sjabbath en het feest van de nieuwe maan.17)

Uit deze en andere teksten van Paulus concludeert Origenes dat het bij de wetten van de joden om iets geestelijks gaat.18)

Dat geestelijke heeft volgens Origenes te maken met Jezus. Alle joodse wetten verwijzen naar hem. Zelfs de offers die in de tempel gebracht werden, zijn slechts voorafbeeldingen van het offer dat Jezus bij zijn sterven aan God bracht.19)

Origenes denkt dus heel anders over Paulus als Marcion. Volgens Origenes heeft Paulus de joodse wet niet afgeschaft, maar uitgelegd.

Marcion vatte alles in het Oude Testament letterlijk op. Voor Origenes is het Oude Testament echter één en al symboliek. Verhalen over oorlogen bijvoorbeeld, gaan volgens hem ten diepste over geestelijke oorlogen.20) Paulus spreekt over een strijd met geestelijke machten. Tegen hen verdedig je je niet met harnassen en helmen, maar met geloof, hoop en liefde.21)

Ook Israël, het Bijbelse land van de joden, is niet alleen maar een aards land.22) In zijn Galatenbrief schrijft Paulus bijvoorbeeld over het “Jeruzalem dat boven is”.23)

Zelfs het jood-zijn heeft volgens Origenes een geestelijke betekenis. Jood-zijn op zich betekent nog niets. Als iemand besneden is, bijvoorbeeld, is hij daarmee nog niet automatisch een jood. Als een jood de wet niet doet, is hij volgens Paulus een onbesnedene geworden. De echte besnijdenis is de besnijdenis van het hart.24)

Origenes noemt zo’n jood een “geestelijke Israëliet”.25) Dat hoeft niet perse een geboren jood te zijn, maar kan ook een niet-jood zijn die in Jezus is gaan geloven. Daarom is het Oude Testament ook hún boek. Daarom gaan alle geestelijke zaken uit dat boek ook hén aan.

Niet-joden die in Jezus geloven, snappen het Oude Testament volgens Origenes zelfs beter dan geboren joden die in Jezus niet hun Messias herkenden. Die dachten namelijk dat de Oudtestamentische profetieën over de Messias letterlijk vervuld zouden worden. Toen Jezus niet aan hun verwachting voldeed, concludeerden ze dat hij een valse Messias was en lieten ze hem kruisigen.26)

1.4. De uittocht en de doop

De leiders van de kerk kozen voor de visie van Origenes.27) Voor hen bleef het Oude Testament een heilig boek. Wel lazen ze dat boek door de bril van het Nieuwe Testament. Op elke bladzijde van het Oude Testament herkenden ze iets van Jezus.

De visie van Marcion werd voor hen de ketterij bij uitstek. Zijn van joodse invloeden gezuiverde Bijbel wezen zij af, net als de geschriften die de gnostici lazen.28)

Ze stelden geloofsbelijdenissen op die ze baseerden op het gedachtegoed van de schrijvers van het Nieuwe Testament.29) Zo ontstond wat wij nu het “orthodoxe christendom” noemen.

In zijn boek Sacramentum futuri schrijft de katholieke theoloog Jean Daniélou over de manier waarop Origenes en de andere oude kerkvaders het Oude Testament lazen. Eén van de thema’s die hij behandeld, is de uittocht van het joodse volk uit Egypte. Het verhaal daarover kun je vinden in Exodus 14:5-30.

Veel kerkvaders lezen dat verhaal als een voorafbeelding voor de doop van nieuwe christenen in de paasnacht.30) In de volgende afbeelding heb ik hun visie samengevat:

Aan de linkerkant, in bruine letters, vind je het verloop van het verhaal van de uittocht en aan de rechterkant, in blauwe letters, vind je het verloop van een doop zoals die in de tijd van de kerkvaders plaatsvond.

Die doop was een ritueel waarbij je brak met je oude, niet-christelijke leven en een nieuw, christelijk leven ging leven. De toestand vóór je doop was een toestand in de wereld, die gezien werd als een plek waar de duivel en zijn trawanten de baas waren. Het gaat hier om onzichtbare machten die je gedachten beïnvloedden en je aanzetten tot zonde, tot alle gedachten, uitspraken en gedragingen die ingaan tegen Gods wet.

Volgens de kerkvaders lijkt die toestand in de wereld sterk op de toestand van de Israëlieten in Egypte. Zoals de Israëlieten in Egypte moesten doen wat Farao hen beval31), moeten mensen in de wereld doen wat de duivel hen influistert.

De kerkvaders lezen het verhaal van de Israëlieten in Egypte dus als een voorafbeelding van wat mensen die nog niet gedoopt zijn in de wereld meemaken.

In het verhaal zendt God Mozes om de Israëlieten te verlossen. Met zijn staf splijt hij de zee, zodat er een pad ontstaat, waardoor de Israëlieten aan de Farao en zijn soldaten kunnen ontsnappen.

De kerkvaders zien in die staf een kruisstaf, die op zijn beurt verwijst naar het kruis waarop Jezus stierf.

Jezus’ dood maakte het mensen mogelijk om gedoopt te worden. Op die dood volgde namelijk een opstanding op Paasmorgen. De nacht die daaraan vooraf gaat wordt de “Paasnacht” genoemd. Die nacht wordt elk jaar door de christenen gevierd.32)

In de tijd van de kerkvaders werden in die nacht de nieuwe christenen gedoopt. De doopkandidaat ontdeed zich dan van zijn kleren en stapte in het, bij voorkeur stromend, water. Zijn doopleraar citeerde de geloofsbelijdenis in drie gedeelten. Steeds als de doopkandidaat een deel beaamde, werd hij ondergedompeld. Als hij voor de laatste keer uit het water oprees, werd hij gezalfd en in het wit gekleed.33)

De ontkleding staat voor zijn volledige breuk met zijn oude leven in de wereld. Het witte kleed dat hij na zijn dood ontvangt, staat voor zijn nieuwe leven. Aan de onderdompeling in het water en het er weer uit oprijzen, kon je zien dat de dopeling met Jezus gestorven en opgestaan was.

Als de zon opging, werd de opstanding van Jezus daadwerkelijk herdacht. Dan mocht de gedoopte voor het eerst met de andere christenen de maaltijd van het nieuwe leven nuttigen.

Deze doop wordt volgens de kerkvaders uitgebeeld in de tocht van de Israëlieten door de zee. Farao en zijn soldaten achtervolgen hen, maar worden verzwolgen door het water. Zo blijven ook de duivel en zijn trawanten achter in het doopwater. Ze hebben geen macht meer over hun gedoopte ex-slaaf. Zijn verdere leven is een tocht naar het Rijk van God.

Het verhaal van de uittocht van de Israëlieten uit Egypte is een voorbeeld van de manier waarop de kerkvaders het Oude Testament lezen. Dat boek is voor hen een boek vol met voorafbeeldingen die in Jezus werkelijkheid werden. Het Nieuwe Testament beschrijft deze werkelijkheid echter zélf. Daarom wordt dat al gauw hoger aangeslagen als het Oude Testament.

Kerkvader Basilius benadrukt dat het verhaal van de uittocht uit Egypte maar een beeld is:

Welke zondenvergeving, welke vernieuwing van het leven vinden we in de zee?.. Die mensen van toen zijn niet gestorven met Christus; daarom zijn ze ook niet met hem verrezen.’

Met Jezus is echter de werkelijkheid gekomen. Die werkelijkheid vergelijkt Basilius met het licht van de zon. Als de zon opkomt, zijn de lampen niet meer nodig. Als het ‘Evangelie verkondigd is’, heeft het geen zin meer om ‘stil te staan bij de schaduw van de Wet’.

Volgens Kerkvader Johannes Chrysostomus worden in het Oude Testament de trekken geschetst van wat in Jezus werkelijkheid wordt.

Die werkelijkheid heeft een meerwaarde.

De Israëlieten van het uittochtverhaal zijn slechts verlost van de slavernij van de Egyptenaren, maar de dopelingen van de boze geesten. De Israëlieten van het uittochtverhaal zijn bevrijd van een onderdrukker, maar de vrijheid van de dopelingen is van een hoger gehalte.34)

Voor deze kerkvaders heeft het Oude Testament zonder het Nieuwe Testament dus geen enkele waarde. De joden die niet in Jezus geloven, lezen volgens hen slechts in een geschiedenisboek. Dat de joden in het Hebreeuwse origineel van dit Oude Testament veel diepere lagen aanboren, wisten ze niet meer. Die kennis is al sinds de breuk met het Jodendom verloren gegaan.

2. Is het Oude Testament nog van deze tijd?

2.1. Een Oudtestamentisch lied

De lezing van het Oude Testament door de bril van het Nieuwe Testament heeft eeuwenlang standgehouden. Dankzij deze lezing was dat boek voor christenen van geestelijke waarde. Dat veranderde echter in de tijd van de protestantse dominee Hermann Friedrich Kohlbrugge.

In zijn proefschrift over Psalm 45 uit 1829 schreef Kohlbrugge dat je dit Oudtestamentische lied op vier manieren uit kunt leggen:35)

  1. Als een lied over de Christus, de Messias.
  2. Als een lied over Salomo, dat eigenlijk over de Messias gaat.
  3. Als een lied over Salomo, maar in enkele teksten over de Messias.
  4. Als een lied over Salomo.

De eerste uitleg is die van Origenes36) en nagenoeg alle christelijke kerkvaders en Middeleeuwse theologen en ook van de 16e eeuwse reformator Maarten Luther en talloze Lutherse en Calvinistische theologen. Volgens hen ging deze psalm over iemand die nog niet geboren was, namelijk Jezus, die de Messias is. De joodse Rabbijnen delen hun mening over Jezus niet. Toch denken ook zij vrijwel allemaal dat deze psalm over de Messias gaat.37)

De tweede uitleg is die van de 16e eeuwse reformator Johannes Calvijn en sommige Calvinistische theologen. Deze uitleggers maken onderscheid tussen de historische betekenis en de geestelijke betekenis van de psalm. Historisch gezien gaat het hier volgens hen over Salomo, maar geestelijk over Jezus.38)

Zowel de eerste als de tweede groep uitleggers vinden de geestelijke uitleg van de psalm verreweg de belangrijkste. Dit verandert bij de derde groep uitleggers. Kohlbrugge noemt hier de 17e eeuwse rechtsgeleerde Hugo de Groot. Voor hem en anderen na hem is het Oude Testament in de eerste plaats een historisch document over de joodse godsdienst. Je vindt daarin nog wel teksten die vooruitwijzen naar Jezus, maar zij vormen een minderheid.39)

De vierde manier van uitleg begint bij de 18e eeuwse theoloog Johann Salomo Semler, de vader van de historisch-kritische Bijbeluitleg.40)

Voor hem en zijn navolgers is het Oude Testament alleen nog maar een boek van en over joden van vroeger. De schrijvers van het Nieuwe Testament, die teksten uit het Oude Testament toepasten op Jezus, hebben aan “inlegkunde” gedaan. Daarmee probeerden ze hun volksgenoten te verleiden om christen te worden.

Als dit waar is, kun je volgens Kohlbrugge alleen maar concluderen dat de joden gelijk hadden die in de schrijvers van het Nieuwe Testament bedriegers zagen. Waarom zou je dan nog geloof hechten aan hun geschriften?41)

In zijn boek Waartoe het Oude testament? haalt Kohlbrugge vele Nieuwtestamentische teksten aan waaruit blijkt dat de schrijvers daarvan het Oude Testament als het Woord van God zagen. Op dat Woord baseerden ze keer op keer de dingen die ze zelf opschreven.

Hun hoofdpersoon, Jezus, leefde als geen ander uit dit Woord. Zelfs de kennis over zichzelf en wat hij hier kwam doen, haalde hij uit dit boek. Zelfs op het meest kritieke moment aan het kruis sprak hij nog een Oudtestamentische tekst uit.42)

Als dat Woord, waarop Jezus zo vertrouwd had, slechts het document was dat Semler er in zag, moet zijn leven een tragische vergissing geweest zijn. Dan stort het Nieuwe Testament in elkaar.

In zijn proefschrift pleit Kohlbrugge ervoor terug te keren naar Origenes en de andere uitleggers van de eerste groep. In Kohlbrugges ogen heeft Origenes zijn oren wat te veel laten hangen naar de filosofie van Plato, maar het grondprincipe van zijn uitleg deelt hij volkomen. Dat grondprincipe is dat achter het Oude Testament en het Nieuwe Testament dezelfde geestelijke wereld schuilgaat.43)

2.2. De historische Jezus

Een terugkeer naar de Bijbeluitleg van Origenes is uitgebleven. Men bleef in het Oude Testament een historisch document zien over de joodse godsdienst.

Traditioneel gezien had dat Oude Testament een kern die door één persoon geschreven werd, namelijk Mozes.44) Aan dat auteurschap werd echter meer en meer getwijfeld.

In 1883 schreef Julius Wellhausen een boek over de Vier-bronnen-hypothese. Volgens deze hypothese waren de “boeken van Mozes” het werk van schrijvers die leefden van 950 tot 440 voor de jaartelling. Deze schrijvers hadden elk een eigen opvatting over God. Tot op de dag van vandaag is deze hypothese de standaard voor het wetenschappelijk onderzoek naar de boeken van Mozes.

Het historische document dat Oude Testament heet, is volgens dat onderzoek tot in haar kern een samenraapsel van vele geschriften. Geschriften van schrijvers die het onderling op veel punten oneens zijn. Op zo’n vat van tegenstrijdigheden kan het Nieuwe Testament natuurlijk niet gefundeerd worden.

De Nieuwtestamentische schrijvers hadden dat wel gedaan, maar die dachten nog dat het Oude Testament een éénheid vormde en van Goddelijke afkomst was.

Zonder Oudtestamentische basis komt veel van wat deze schrijvers over Jezus vertelden ons wonderlijk voor.

In 1835 schreef David Friedrich Strauss een opzienbarend boek over het leven van Jezus. Dat leven had hij ontdaan van dingen die het leven van een gewoon mens te boven gaan. Deze dingen noemde hij “mythen”. Het ging dan bijvoorbeeld over de opstanding van Jezus uit de dood. Als moderne wetenschapper kon hij daar niet meer in geloven.

De schrijvers van het Nieuwe Testament en de vaders van de vroege kerk geloofden zulke dingen nog wel, maar dat waren premoderne mensen.

Volgens Strauss is er een kloof tussen de historische Jezus en de bovennatuurlijke persoon die zijn volgelingen van hem gemaakt hadden. Om bij de historische Jezus te komen moet je hem “ontmythologiseren”.

Een laatste grote poging in die richting werd gedaan door de in 1985 opgerichte groep geleerden die zich het Jesus Seminar noemde. In hun vergaderingen stemden die geleerden over alle woorden van Jezus die in de Nieuwtestamentische evangeliën en het in 1945 herontdekte Evangelie van Thomas voorkomen.

Uiteindelijk bleek dat de groep slechts 18% van deze woorden voor letterlijke of minder letterlijke citaten van Jezus kon houden.

Het verhaal van Jezus’ leven kwam er nog slechter van af. Alles wat daarin bovennatuurlijk aandeed, zagen zij als mythen. Ook titels als “Verlosser”, “Messias”, “Zoon van God” hadden volgens hen niets met Jezus zelf te maken. Over bleven de volgende feiten:

  • Jezus is geboren in Nazareth in de tijd van Herodes de Grote.
  • Jezus was de zoon van Maria en een menselijke vader die misschien Jozef heette.
  • Jezus kon niet lezen of schrijven en kende het Oude Testament dus alleen van horen zeggen.
  • Jezus at samen met mensen die verstoten waren uit de samenleving.
  • Jezus genas mensen van ziekten die wij nu psychosomatisch zouden noemen.
  • Jezus werd gearresteerd in Jeruzalem en gekruisigd door de Romeinen, niet omdat hij beweerde dat hij de Messias was, maar omdat hij een lastpost was.

Stuk voor stuk zijn dat feiten die niets bijzonders van hem maken.

Het bijzondere van Jezus zit hem in de door het Jesus Seminar geselecteerde woorden. Uitspraken over God en de mensen waarmee hij de joodse godsdienst en samenleving van die tijd overhoop gooide. Gezegden die hem zowel losmaken van zijn joodse omgeving als van het gedachtegoed van zijn christelijke volgelingen.

Een mens van vlees en bloed wordt hij er niet van. Hij blijft een “sprekend hoofd”, een hoeveelheid wijze woorden. Hooguit maakt dat van hem een rebel, die eerder zou passen in ons huidige postmoderne leefklimaat dan in het Israël van de 1e eeuw.

In de 19e eeuw waarschuwde Kohlbrugge al voor het doorknippen van de lijnen tussen het Oude Testament en het Nieuwe Testament.45)

Wanneer je in het Oude Testament slechts een puur historisch document ziet, stort het hele Nieuwe Testament in elkaar. Over blijven dan slechts een aantal “losse” Jezus uitspraken.

2.3. Een begrijpelijke Bijbel

De meeste christenen van tegenwoordig gaan lang niet zover als de onderzoekers van het Jesus Seminar. Zij blijven de Bijbel beschouwen als een boek waarin God op de een of andere manier tot hen spreekt.

Eén ding is echter wel veranderd. De Bijbeluitleg van de kerkelijke traditie46) is steeds meer uit het zicht geraakt. Door de eeuwen heen heeft die uitleg gefungeerd als een Bijbelse routekaart. Zonder die routekaart wordt het moeilijk om niet tijdens het lezen in de Bijbel te verdwalen.

Om ons bij het Bijbellezen te helpen, worden er in steeds sneller tempo eigentijdse Bijbelvertalingen gemaakt. De meest recente eigentijdse vertaling in het Nederlands is de in 2014 op de markt gebrachte Bijbel in Gewone Taal van het Nederlands Bijbelgenootschap. Met “gewone” taal wordt hier de taal bedoeld die we dagelijks gebruiken als we iets willen vertellen of uitleggen.

“Genade” en andere moeilijk te begrijpen termen uit de christelijke traditie zijn uit deze vertaling verdwenen. Zelfs beeldspraak, die veel te vinden is in literaire werken, komt er niet meer in voor. Alles moet namelijk meteen begrijpelijk zijn. Het resultaat is een makkelijk leesbare Bijbel, die je direct aanspreekt.

Toch zijn er mijns inziens twee problemen:

Het eerste probleem is de vertaling van belangrijke woorden in de Bijbel, zoals “koninkrijk” of “brood”.

Het woord “koninkrijk“ komt voor in de tweede bede uit het Onzevader. Pieter Oussoren vertaalt die bede in zijn Naardense Bijbel met ‘kome uw koninkrijk’. In de Bijbel in Gewone Taal wordt ze echter vertaald met ‘laat uw nieuwe wereld komen’.

Omdat een koninkrijk voor ons, Nederlanders, grotendeels folklore is geworden, iets dat leuk is voor Prinsjesdag, kunnen we ons bij “het koninkrijk van God” niet veel meer voorstellen. “Gods nieuwe wereld” is daarom begrijpelijker. Het probleem is echter dat de “koning” en het “koninkrijk” reusachtige thema’s zijn in de hele Bijbel. De link van deze tekst naar al die andere teksten worden door deze vertaalkeuze weggehaald.

Hetzelfde geldt voor het woord “brood” in de vierde bede van het Onzevader. Oussoren vertaalt die bede als ‘ons nodige brood, geef ons dat heden’. Omdat het een beetje vreemd is om alleen voor je brood te bidden en niet voor de rest, wordt deze bede in de Bijbel in Gewone Taal vertaald met ‘geef ons vandaag het eten dat we nodig hebben’. De link naar het thema “brood” wordt hier echter weggehaald. Ook dat thema speelt in de hele Bijbel, bijvoorbeeld in het “laatste avondmaal” waar Jezus het brood zijn lichaam noemt.47)

Dit “laatste avondmaal’ is door Sibeaster gemaakt in 2008

Dit soort linken spelen een belangrijke rol in de traditionele christelijke Bijbeluitleg. Kerkvaders springen in hun uitleg daarom vaak van het ene Bijbelgedeelte naar het andere Bijbelgedeelte. Wanneer je hun gedachtesprongetjes volgt, wordt de betekenis van het Bijbelgedeelte met nieuwe inzichten verrijkt. Ook krijg je steeds meer in de gaten wat een wonderlijke éénheid de Bijbel is. Als Bijbelvertalers zulke linken weghalen, wordt het moeilijk om in al die losse fragmenten de grote lijn te ontdekken.

Het tweede probleem is de begrijpelijkheid op zich.

Volgens kerkvader Origenes zijn juist de onduidelijke dingen in de Bijbel bedoeld om ons in Gods wereld te trekken.48)

Een Bijbel waarin alles meteen duidelijk is, lijkt meer op een informatief verslag dan op een boek van God. Het is moeilijk om daarin nog een Goddelijk mysterie te ontdekken.

2.4. Drie verdiepingen

Volgens Kohlbrugge kan alleen God zélf ons de Bijbel uitleggen. Het zijn namelijk Zijn eigen woorden en die gaan over zaken waar wij mensen zonder Gods hulp geen snars van begrijpen. Daarom raad hij zijn Zwitserse collega aan om, vóór hij zijn preek over een Bijbelgedeelte gaat schrijven, eerst voor God op z’n knieën te gaan. Als hij God dan eerlijk bekent dat hij niets van de Bijbel begrijpt, komt Die hem volgens Kohlbrugge te hulp en geeft hem inzicht in het Bijbelgedeelte.

Kohlbrugge moet weinig hebben van predikanten die denken dat ze de Bijbel ‘op zak’ hebben of ‘uit de mouw’ kunnen ‘schudden’. Door alles wat zulke predikanten fabriceren, haalt God volgens hem ‘een streep’.49)

Kohlbrugge was één van de laatste protestantse theologen die nog in de oude kerkelijke uitlegtraditie stond. Op zijn eigen houtje over de Bijbel nadenken en daar dan conclusies uittrekken was voor hem nog “not done”.

Tegenwoordig zou men zo’n opstelling premodern noemen. In onze moderne tijd wordt je geacht zelf een mening over alles te vormen, dus ook over de Bijbel. Dat maakt van de Bijbel dan wél een gewoon boek, een boek dat lang geleden door mensen geschreven werd die op een bepaalde manier leefden en dachten.

Een oud boek.

In een razendsnel veranderde wereld als de onze is al gauw iets oud.

De wereld waarin mijn ouders opgroeiden, was nog gedeeltelijk premodern. Tradities waren nog steeds het vermelden waard. Anno 2015 is zelfs het modernisme al op haar retour. Haar plaats wordt steeds meer ingenomen door het postmodernisme. Stond in het modernisme het verstand nog centraal, in het postmodernisme is het gevoel de baas geworden.

In een tijd van mobieltjes en i-pads lijkt de Bijbel wel een fossiel uit een andere wereld. Het jongste gedeelte van dat boek is geschreven in de eerste eeuw van onze jaartelling. De rest is nog honderden jaren ouder. Die rest is het Oude Testament en dat staat dus het verst van onze tweets en whatsappberichtjes af.

Als we dat Oude Testament nog ter hand nemen, merken we direct dat het over heel primitieve mensen gaat. In de films die over hen gemaakt zijn, zien we ze in tenten wonen en met kudden vee door het land trekken.

Hun alledaagse bezigheden worden regelmatig doorkruist door iets wonderbaarlijks. Dan laat hun God iets van zich horen, soms op een hele plastische manier. Als wij nog in God geloven, stellen we Hem ons voor als een geest, dus wanneer Hij bij Abraham in een menselijke gedaante op bezoek komt, doet ons dat vreemd aan.50)

Ook aan de woorden die God in dit soort verhalen zegt, kunnen we moeilijk wennen. Zo droeg Hij Abraham op om zijn zoon aan Hem te offeren. Pas op het moment dat Abraham zijn mes hief om zijn op een altaar gelegde zoon de keel door te snijden, liet God opnieuw van zich horen. ‘Steek je hand niet uit naar de jongen,’ zei Hij, ‘want nu wéét ik dat je ontzag hebt voor God’.51)

Erger nog vinden we de Bijbelpassages waarin God opdracht geeft om de overtreders van Zijn regels op een voor ons barbaarse manier te straffen. Om nog maar te zwijgen over passages waarin Hij Zijn volgelingen oorlog laat voeren met andere volkeren met de opdracht hen met vrouwen en kinderen uit te roeien.

Zonder de oude kerkelijke uitlegtraditie kunnen we in dit soort passages maar moeilijk een geestelijke zin ontdekken. We blijven dan hangen bij “wat er staat” en zien er gemakkelijk aanwijzingen in dat de God van het Oude Testament niet deugt.

Is deze Oudtestamentische God wel dezelfde als de Vader waar Jezus zo vertrouwelijk mee omging? Die laatste God ervaren wij als een liefdevolle God. Over die God spreekt het Nieuwe Testament. Aan dat boek geven wij, postmoderne christenen, dan ook massaal de voorkeur.

We zijn weer bij het Marcionisme beland.52)

Daarvoor hoeven we het Oude Testament niet meer uit onze Bijbel te scheuren. We kunnen er ook voor kiezen om er niet meer in te lezen, of alleen nog de passages te lezen die volgens ons nog iets “Nieuwtestamentisch” hebben. Zo maken we van de Bijbel onze persoonlijke Bijbel, een Bijbel die alleen de teksten bevat die ons iets te bieden hebben.

Inmiddels kun je de Bijbeluitleg in onze cultuur vergelijken met een gebouw van drie verdiepingen:

Het fundament van dat gebouw is de Bijbel zelf.

De eerste verdieping is alles wat mensen van vroeger over die Bijbel overgeleverd hebben. Samen vormen die overleveringen de kerkelijke uitlegtraditie.

De tweede verdieping is alles wat er door moderne mensen over de Bijbel bedacht is. Dat kunnen hele uitgewerkte theorieën zijn, zoals die van de moderne Bijbelwetenschappers vanaf Semler53) tot nu, maar ook ideeën die bij ons opkomen als we een Bijbelgedeelte overdenken.

De derde verdieping is alles wat ik, als postmodern mens, tijdens het lezen van de Bijbel voel. Deze laatste verdieping is nog in aanbouw, maar ze is nu al zo belangrijk dat de andere verdiepingen onder haar gewicht dreigen te bezwijken.

Op de derde verdieping is de Bijbel een heel ander boek voor me geworden dan op de eerste verdieping:

Op de eerste verdieping ervaar ik de Bijbel nog als een eenheid. Ik weet dat de Bijbel door meerdere mensen geschreven is, maar ik merk in al die geschriften dat ze door één en hetzelfde Wezen is geïnspireerd.

Op de tweede verdieping is de Bijbel uit elkaar gevallen in kleinere onderdelen. Al die onderdelen zijn het werk van één of meer schrijvers. Schrijvers waarvan ik merk dat ze op veel punten van elkaar van mening verschillen.

Op de derde verdieping ervaar ik de Bijbel als een hoeveelheid snippers. Sommige snippers spreken mij aan en andere snippers niet, en dat kan een tijdje later weer helemaal anders zijn.

Op de eerste verdieping is de Bijbel een boek van God, op de tweede verdieping wordt het een boek van mensen van vroeger en op de derde verdieping wordt het mijn eigen boek, een boek dat de gevoelens weerspiegelt die ik er over heb.

2.5. De eenheid van de Bijbel

Voor de orthodoxe joden is het Oude Testament een boodschap uit een andere wereld, uit de wereld van God. Hun voorvaders hebben die boodschap opgeschreven.

In de Bijbel worden de joden ook wel “Hebreeërs” genoemd. De stamvader van deze Hebreeërs is Heber. In het Hebreeuws schrijf je Heber als ’evèr, wat ‘overzijde’ betekent. Een Hebreeër staat dus in verbinding met de wereld van de overzijde, met de wereld van God.

Van dezelfde stam komt het woord “Hebreeuws”. Het Hebreeuws is dus de taal van de overzijde, de taal van God.

Met Hebreeuws bedoel ik niet Ivriet. Ivriet is wat er sinds de 19e eeuw van het Hebreeuws gemaakt is om in het moderne leven te kunnen functioneren.

Het Hebreeuws is de oorspronkelijke taal van het Oude Testament. Voorgangers van christelijke kerken leren dit “Bijbels Hebreeuws” op universiteiten, om in dat Oude Testament te kunnen achterhalen wat er echt staat. Ze merken dan hoe rijk die taal is, hoeveel betekenissen een woord heeft die in de vertaling moeten wegvallen.

Toch is ook dit nog niet het Hebreeuws wat ik bedoel. In de universiteiten behandelen ze Hebreeuwse woordstammen als “black boxen”.54) De oude joodse rabbijnen en kabbalisten maken die “black boxen” echter open. Zij kijken naar de letters waaruit die stammen bestaan. Al die letters hebben voor hen een eigen betekenis.

Dat is het Hebreeuws dat Friedrich Weinreb mij geleerd heeft. Een Hebreeuws dat zo rijk is dat je over een paar Bijbelverzen al boeken vol zou kunnen schrijven.

Dit is natuurlijk ondoenlijk. Om er toch iets over te kunnen zeggen, hebben de joden er vele boeken over geschreven. Boeken die samen de Joodse Overlevering vormen. In die boeken wordt niet alleen uitleg gegeven over de Hebreeuwse Bijbel, maar wordt ook beschreven hoe je op grond van die Bijbel je leven in kunt richten.

Op de Hebreeuwse Bijbel is heel het joodse denken en leven gebaseerd. Zonder die Bijbel is er geen Jodendom. George Steiner noemde het boek ‘het vaderland van de joden’.55) Voor hem en de andere joden is het een wereld waarin ze kunnen leven.

Een goede joodse kennis van mij noemde de Bijbel zijn “draagbare thuis”. Buiten die Bijbel voelde hij zich nergens echt thuis, zei hij. Dat gevoel van thuisloosheid noemt de Bijbel “ballingschap”. In die “ballingschap” heb je woorden nodig die staan als een huis.

Weinreb noemt de Bijbel een schepping van God. Een schepping die volgens hem zelfs nog een groter wonder is dan de schepping zelf.

Het Bijbelwoord is het Woord van God, het Woord waarmee God alles heeft geschapen.56)

In mijn document Met Weinreb de Bijbel lezen vind je meer over deze manier van Bijbellezen.

Als vanouds lezen christenen de Hebreeuwse Bijbel alleen maar in vertaling. Zelfs als ze de grondtekst hebben leren lezen, weten ze vaak nog niet wat voor rijkdommen er allemaal in dat boek verborgen zitten.

Christenen hebben altijd gedacht dat de joden in de Bijbel alleen maar een oud geschiedenisboek zagen. Een boek zonder betekenis, een boek waarin alleen stond wat er stond. Ze wisten niet wat een onpeilbare diepten de joden er in konden ontdekken.

Zelf vergeestelijkten de christenen het boek. Ze lazen het als een plaatjesboek bij het Nieuwe Testament. En volgens mij mag dat. Het Nieuwe Testament gaat over Jezus en die wordt in Johannes 1:14 het vlees en bloed geworden Woord genoemd. Als Jezus werkelijk de belichaming van de Hebreeuwse Bijbel is, moet je hem terug kunnen lezen in die Bijbel.

Het ging pas echt mis tussen het Oude Testament en de christenen toen ze stopten die te vergeestelijken. Toen zagen ze er alleen maar een oud geschiedenisboek in, precies wat ze de joden verweten.

Mijns inziens kun je het Oude Testament op twee manieren uitleggen:

  1. Door het aan de hand van de joodse traditie in het Hebreeuws te lezen.
  2. Door het vanuit het Nieuwe Testament “terug te lezen”, zoals de kerkvaders en de reformatoren deden.

Als Jezus werkelijk het vlees en bloed geworden Woord is, kunnen die twee manieren van uitleg elkaar niet tegenspreken. Dan horen de Hebreeuwse Bijbel en het Nieuwe Testament bij elkaar:

De Hebreeuwse Bijbel is het Woord waar Jezus uit leeft, het Woord dat hij belichaamt. Het Nieuwe Testament is de verzameling tradities die Jezus’ leerlingen later over hem hebben opgeschreven.

Op zich zijn dat heel verschillende boeken.

Toen Jezus gekomen was, was er volgens Nieuwtestamenticus Jacob van Bruggen geen nieuw boek meer nodig. Jezus had het oude boek, de Hebreeuwse Bijbel, vervuld, belichaamd.

Die belichaming staat bij zijn volgelingen al eeuwen centraal. Zo nemen christenen elke zondag deel aan een ritueel waarin ze “het lichaam van Christus nuttigen”. Daardoor beseffen ze dat ze deel hebben aan Jezus’ leven en daarmee aan het Woord zelf.57)

Dat ritueel maakt deel uit van de traditie van Jezus’ leerlingen, de apostolische traditie. Binnen die traditie circuleerden alle woorden en gebruiken die te maken hadden met Jezus.

Eerst was dat nog een mondeling gebeuren,58) maar om de woorden van en over Jezus te bewaren voor het nageslacht zijn ze opgeschreven. Zo is het Nieuwe Testament ontstaan.

Kerkvader Justinus de Martelaar noemt de Nieuwtestamentische geschriften ‘gedenkschriften’, herinneringsboeken, boeken om niet te vergeten wat Jezus gedaan en gezegd heeft.59)

3. Verwante documenten

Het hoofddocument voor dit document met vragen is:

Andere documenten met vragen zijn:

2)
De Messias is de joodse verlosser.
3)
Christus is de Griekse vertaling van Messias.
10)
Luttikhuizen, G.P (2002) De veelvormigheid van het vroegste christendom, p. 135.
12)
Luttikhuizen, G.P (2002) De veelvormigheid van het vroegste christendom, p. 139.
14)
Zie Origenes (2009) De basis. Onderzoek naar de fundamenten van geloof en wereld, p. 346-350.
18)
Zie Origenes (2009) De basis. Onderzoek naar de fundamenten van geloof en wereld, p. 344, 345.
20)
Zie Origenes (2009) De basis. Onderzoek naar de fundamenten van geloof en wereld, p. 359, 360.
22)
Zie Origenes (2009) De basis. Onderzoek naar de fundamenten van geloof en wereld, p. 355.
25)
Zie Origenes (2009) De basis. Onderzoek naar de fundamenten van geloof en wereld, p. 353-355.
26)
Zie Origenes (2009) De basis. Onderzoek naar de fundamenten van geloof en wereld, p. 338.
27) , 36) , 48)
Zie paragraaf 1.3.
28) , 52)
Zie paragraaf 1.2.
29)
De invloedrijkste kerkelijke geloofsbelijdenissen zijn de Apostolische geloofsbelijdenis en de geloofsbelijdenis van Nicea.
30)
Zie Daniélou, Jean (1993) Sacramentum futuri. Studie over de wortels van de bijbelse typologie, p. 170-194.
33)
Zie Augustinus, Aurelius (2008), Goed Onderwijs. Christendom voor beginners, p. 15,16.
34)
Zie voor dit alles Daniélou, Jean (1993) Sacramentum futuri. Studie over de wortels van de bijbelse typologie, p. 183-187.
35)
Kohlbrugge, H.F. (1995) Een commentaar op Psalm 45, p. 97.
37)
Kohlbrugge, idem p. 97-113, 121-124.
38)
Kohlbrugge, idem, p. 113-115.
39)
Kohlbrugge, idem, p. 116-119.
40)
Kohlbrugge, idem, p. 119,120.
41)
Kohlbrugge, idem, p. 126-136.
43)
Kohlbrugge, H.F. (1995) Een commentaar op Psalm 45, p. 154-157.
45) , 53)
Zie paragraaf 2.1.
46)
Zie paragraaf 1.3 en 1.4.
49)
Zie Stam, P.J. (1988) Hermann Friedrich Kohlbrugge. Een licht des vuurs bij nacht, p. 34,35.
55)
Rabkin, Yakov M (2006) In naam van de Thora. De geschiedenis van de antizionistische joden, p. 182.
57)
De orthodoxen noemen dit ritueel de Goddelijke liturgie, de katholieken noemen het de Mis en de protestanten het heilig Avondmaal.
59)
Zie J. Van Bruggen (2011) Het Nieuwe Testament en de Apostolische geloofsbelijdenis in Nader Bekeken, jaargang 18, nr 5, p. 137-141.