Site-hulpmiddelen

Gebruikershulpmiddelen


Dit is een oude revisie van het document!


Het Hebreeuws en de mens

1. Het spreken van boven komt van beneden

Alle spreken van boven komt van beneden, ook de uitspraak dat iets van boven komt

Harry Kuitert (1974) in Zonder geloof vaart niemand wel.

In een interview met Jan van Hooydonk voor het tijdschrift Volzin (2011) zegt de Nederlandse theoloog Harry Kuitert dat hij niet meer in God gelooft, ‘ook niet in eentje die niet bestaat’.

Met die laatste woorden doelt hij op de “atheïstische dominee” Klaas Hendrikse die een boek schreef met de titel Geloven in een God die niet bestaat. Volgens Kuitert ‘houdt’ Hendrikse ‘ten onrechte vast aan God als centraal oriëntatiepunt

God is en blijft voor Kuitert een bedenksel van mensen. We kunnen wel zeggen dat God ons dénken te bóven gaat, maar ook dát is iets wat wijzelf hebben bedacht. Theologie kan ons dus niets leren over God. Ze kan ons alleen maar informeren ‘over wat mensen over zichzelf denken en zeggen wanneer ze over God spreken’.

Kuitert gelooft niet in God, maar ‘in ménsen’. Mensen kunnen namelijk ‘hun leven onder woorden brengen’. Scheppen noemt de Bijbel dat.

Kuitert citeert de eerste zin uit het Nieuw Testamentische evangelie van Johannes:

In het begin was het woord en het woord was bij God en het woord was God’.1)

Het zijn ménsen die dat woord spreken,’ zegt Kuitert, ‘Daarom zeg ik: niet God is het woord, maar het woord is God. Mensen scheppen met hun woorden zichzelf en hun wereld.’

In zijn denken is Kuitert aanbeland bij Ludwig Feuerbach, de eerste serieuze westerse atheïst.

Feuerbach had de zin omgekeerd waar zijn medewesterlingen eeuwenlang in gelooft hadden. Voor hem heeft God niet de mens geschapen, maar de mens God.

2. Het spreken van boven komt naar beneden

De tekst uit het Johannesevangelie die Kuitert aanhaalt, mondt uit in de uitspraak:

En het woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond’.2)

Het gaat hier over Jezus, de centrale persoon van het christendom. Jezus wordt hier de belichaming van het Woord genoemd en dat kan niet anders dan de Hebreeuwse Bijbel zijn, het boek dat christenen kennen als het “Oude Testament”. Voor Johannes en de andere schrijvers van het Nieuwe Testament was dat boek namelijk het Woord van God waar zij zich op baseerden.

Zonder dat Woord zou Jezus slechts een subjectief mens zijn. Als belichaming van dat Woord kan hij zelfs “de Waarheid” genoemd worden.

Kuiterts vergelijking wordt hier dus omgedraaid. Volgens Kuitert komt het woord voort uit de mens. Volgens Johannes en de andere schrijvers van het Nieuwe Testament komt de mens voort uit het Woord, zelfs als die mens “Jezus” heet.

Dat Woord is voor hen geen menselijke uitvinding. Dat Woord is voor hen iets dat van God komt. Daarom bevat het de Waarheid.

Dat laatste zeggen de joodse rabbijnen ook. Volgens hen zit de Waarheid echter niet alleen in de boodschap die dat boek bevat, maar zelfs in de taal waarin dat boek geschreven is.

Die taal is het Hebreeuws.

Christenen lezen het Woord van God in een vertaling. In eerste instantie was dat het Grieks, de taal waarin ook hun Nieuwe Testament geschreven is.3)

Voor de joden heeft het Hebreeuws echter een meerwaarde. Ze zien die taal als een bouwplan. Met behulp van dit bouwplan heeft God Zijn hele schepping opgebouwd.

De kabbalisten, de joodse mystici, zeggen daar van alles over in hun geschriften. Als je het bouwplan kent, zeggen ze, ken je ook het bouwwerk. Dat bouwwerk is Gods schepping, de wereld die wij kunnen zien, horen, voelen en bedenken.

In die schepping neemt de mens een bijzondere plaats in. Volgens Friedrich Weinreb heeft God alle verschijnselen in de mens samengevat.4)

3. De goef, de nèfèsj, de roeàch en de nəsjamah

De Zohar5) zegt dat elk mens uit een goef, ‘lichaam’ en een driedelige ziel bestaat.6)

De drie delen van de ziel zijn:

  1. De nèfèsj.
  2. De roeàch.
  3. De nəsjamah.

De nèfèsj wordt ook wel de “lichamelijke ziel” genoemd, het deel van de ziel dat nauw verbonden is met het lichaam. Het is dat wat wij gewoonlijk ons gevoel en ons verstand en ons “ik” noemen. Onze “psyche” dus.

De nəsjamah is het tegenovergestelde van de nèfèsj. Het is de “goddelijke ziel”, het deel van de ziel wat God weerspiegelt. Het Bijbelboek Genesis noemt dat het “Beeld van God”.

Het woord nəsjamah is verwant met sjem, ‘naam’. In de Hebreeuwse Bijbel is je naam dat wat je eigenlijk bent, je wezen. Dit wezen kan je niet voelen en ook niet kennen. Je kunt niet eens bewijzen dat ze bestaat.

Heel anders dan de nèfèsj dus. Daarvan weten en voelen we elke dag dat ze bestaat.

Tussen de nèfèsj en de nəsjamah staat de roeàch, de ‘geest’. Die zorgt voor de verbinding tussen deze twee.

Weinreb legt een verband tussen deze drie delen van de ziel en drie lichaamsdelen.7) De nèfèsj verbindt hij met de “lever”, de roeàch met het “hart” en de nəsjamah met de “hersenen”.

Hij zegt daarbij dat je niet moet denken aan “de lever van de slager”, enzovoort, maar aan iets waar die lever, enzovoort, een uitdrukking van is.

De mens heeft dus een goef, een nèfèsj, een roeàch en een nəsjamah. Dit alles maakt van hem een middelaar. Een middelaar tussen de wereld van God en de wereld die je kunt horen, zien, ruiken, smaken en voelen.

Schematisch ziet dat er als volgt uit:

4. Het Woord van God

De kern van de Hebreeuwse Bijbel is de Thorah. Deze Thorah is het eigenlijke “Woord van God”.

De mens is pas echt een mens als hij leeft uit dit “Woord”, deze Thorah. Ze verheft hem, maakt hem groot. Zo groot dat hij met zijn hoofd in de hemel reikt.8)

De kabbalist Isaac Luria9) noemt dit grote wezen Adam Qadmon, ‘de oorspronkelijke mens’. Deze Adam Qadmon omspande eens de hele kosmos. Alle zielen van alle toekomstige mensen waren in hem verenigd.

Wij mensen zijn daar scherven van, verdwaalde stukjes die weer bij elkaar moeten komen.10)

Die vereniging is het doel van de Masjīàch, de Messias, degene die bij christenen Jezus heet.

Dan is ook het doel van de Thorah bereikt. Deze Thorah bestaat uit vier lagen:

  1. De vormen van de letters.
  2. De medeklinkers.
  3. De klinkers.
  4. De melodie.

5. De vormen van de letters

Als je een Thorahrol bekijkt, zie je allerlei tekentjes met bepaalde vormen. Dit zijn de Hebreeuwse letters. Er zijn 22 van deze letters. Elk van hen heeft een bepaalde vorm, een bepaald “lichaam”:11)

Samen vormen deze “lichamen”, deze Hebreeuwse letters, de eerste laag van de Thorah.

De Sefer Jetsirah12), koppelt elk van de 22 Hebreeuwse letters aan een specifiek gedeelte van het menselijk lichaam. Zo heeft de bēth te maken met het linkeroor, de lamèd met de lever, enzovoort.

De Sefer Jetsirah ziet dus een verband tussen de vormen van de letters en de goef, het lichaam van de mens. De letters scheppen deze goef, maken ze tot wat ze is.

Elke Thorahrol bestaat uit een hele grote hoeveelheid van deze letters. Specialisten schreven deze letters op die ‘rol’, die məgilah.

Thorahrol met een zilveren “jad”, waarmee de tekst tijdens de lezing in de synagoge wordt aangewezen

Het woordje məgilah komt van gàl, ‘vorm’. Een Thorahrol kun je dus beschouwen als een lichaam. Een naakt lichaam zelfs, want məgilah is ook verwant met galah, ‘bloot, onthuld’. Thorahrollen worden daarom omhuld met een mantel.

6. De medeklinkers

Dat was de eerste laag van de Thorah, de laag van “vormen”. Nu de tweede laag, de laag van de medeklinkers.

De letters kun je namelijk niet alleen zien. Je kunt ze ook uitspreken. Een bēth spreek je bijvoorbeeld uit als een b of een v. En een lamèd spreek je uit als een l. De bēth, de lamèd en alle andere letters zijn medeklinkers.

Medeklinkers, geen klinkers. Klinkers schrijf je niet op een Thorahrol. Als je daar het woordje kathàv, ‘schrijven’ tegenkomt, lees je dat als k-th-v. Die tussenliggende klinkers staan er niet bij.

Voor de uitspraak van die medeklinkers gebruik je je tong, je lippen, je gehemelte, je tanden of je keel. Steeds komen er dan onderdelen van je lichaam bij elkaar. Al met al een behoorlijk concreet gebeuren.

Volgens Weinreb is er een verband tussen deze medeklinkers en de menselijke nèfèsj, de “lichamelijke ziel”.13) Die medeklinkers vormen de nèfèsj, maken haar tot wat ze is.

De tweede laag van de Thorah is onlosmakelijk verbonden met de eerste laag. De vormen van de letters zie je en de medeklinkers spreek je uit, maar het zijn twee kanten van dezelfde medaille.

Hetzelfde geldt voor de goef, het ‘lichaam’, en de nèfèsj, de ‘lichamelijke ziel’, van de mens.

7. De klinkers

De klinkers vormen de derde laag van de Thorah. Een laag die je niet ziet, maar alleen hoort.

Zonder die klinkers blijven de letters in de Thorah losse letters. De klinkers rijgen die letters aaneen tot woorden. Ze maken van het Hebreeuws een spreekbare taal.

In de Masoretische tekst staan de klinkers er wél. De Masoreten gaven deze klinkers aan met puntjes en streepjes. Ze deden dat om lezers te helpen met de uitspraak.

Als je in die tekst de kàf, de eerste letter van Hebreeuwse woordje kathàv, ‘schrijven’ leest, zie je daaronder het klinkertekentje voor de a staan. De qamèts. Dat betekent dat je de k hier uitspreekt als ka.

Zo heb je ook klinkertekentjes voor de à, de e, de è, de i, de oe, de o en de ə die je uitspreekt als een ‘uh’.

Om een klinker uit te spreken, moet je je lippen openen. De bovenste lip en de onderste lip wijken dan uit elkaar. Volgens Weinreb staat de bovenste lip voor de “hemel” en de onderste lip voor de “aarde”.14)

In de sjəwa, het klinkertekentje voor de ə, wijken de lippen maar een klein beetje van elkaar. Dat betekent dat de “hemel” en de “aarde”, de “wereld van God” en de “wereld van de verschijnselen”, hier nog erg dicht bij elkaar zijn.

De eerste letter van de Thorah, de bēth heeft een sjəwa. Je leest die letter dus als bə. Met die bə begint het scheppingsverhaal. Het verhaal waarin God Zijn eenheid splitst in vele verschijnselen. De splitsing is nog maar net begonnen. Vandaar die sjəwa.

Het verst wijken de lippen van elkaar bij de pàthàch, het klinkertekentje voor de à. Dit betekent dat de “hemel” en de “aarde”, de “wereld van God” en de “wereld van de verschijnselen”, hier heel ver van elkaar verwijderd zijn.

De pàthàch staat voor het einde van het splitsingsproces. God en wereld zijn nu zo ver van elkaar dat de wanhoop toeslaat of het ooit nog goed zal komen. Niet voor niets roep je “a” als je schreeuwt.

Het Hebreeuwse woord voor Jezus, Jəhosjoe’à, begint met een sjəwa en eindigt met een pàthàch. Jezus is dus degene die het hele proces van de splitsing aan de lijve ondervindt. Tot en met de wanhoop toe.

Volgens Weinreb is er een verband tussen deze klinkers en de menselijke roeàch, de “geest”.15) De klinkers vormen deze roeàch, maken haar tot wat ze is.

De roeàch bevindt zich tussen “hemel” en “aarde”, tussen de “wereld van God” en de “wereld die je ziet, hoort, ruikt, proeft en voelt”, en verbindt ze.

Zo verbinden de klinkers de losse Hebreeuwse letters tot woorden.

De betekenis van woorden is in de eerste plaats een zaak van de medeklinkers. Ook klinkers dragen daar echter aan bij. Als je het woord k-th-v uitspreekt als kathàv betekent het ‘(in-, op-, be-, voor)schrijven’. Als je het uitspreekt als kəthav betekent het ‘(ge)schrift, afschrift, boek, brief’:

De betekenissen hebben wel met elkaar te maken, maar zijn toch een beetje anders. Klinkers zorgen dus voor de nuance.

8. De melodie

Naast klinkertekentjes ontwierpen de Masoreten ook tekentjes voor de melodie. Tekentjes die aangeven waar de klemtoon ligt, tekentjes die onderdelen van een zin van elkaar scheiden, tekentjes die deze onderdelen juist met elkaar verbinden, enzovoort. Zo hielpen ze de voorlezers in de synagoge met de zang van de Thorahtekst.

Op de Thorahrol zelf zijn deze melodietekentjes niet te zien. Toch is de melodie uiterst belangrijk voor de Thorah. Ze vormt daar de vierde laag van.

De melodie verbindt de woorden tot zinnen, de zinnen tot een verhaal en de verhalen tot de hele Thorah. De losse Hebreeuwse letters zijn dan weer bij elkaar gekomen, vormen weer een geheel. In dat geheel heeft elke letter zin.16)

Om die reden wordt de Thorah in de synagoge gezongen. Weinreb noemt dat zingen het diepste commentaar op de Bijbel.17)

De melodie houdt verband met de menselijke nəsjamah, de “goddelijke ziel”.

Nu is de mens compleet. Nu is hij de mens zoals hij zou moeten zijn. De Adam Qadmon. De mens die leeft vanuit de Thorah.

Schematisch ziet dat alles er als volgt uit:

9. De Thorah

Deze vier lagen vormen samen de Thorah.

De Thorah is geen dood boek, geen verslag van wat God ooit in het verleden gedaan heeft. De Thorah is het Woord van God dat toen, nu en altijd haar werk doet.

En de Thorah is ook het verhaal van de mens, jouw verhaal dus. Of preciezer, het verhaal van jouw nəsjamah en wat die in jou allemaal meemaakt.18)

Als je van de Thorah afwijkt, wordt je nəsjamah ongelukkig. En als je de Thorah omhelst, wordt ze gelukkig.

De Thorah wijst de mens de weg naar de eenheid. Als hij daar contact mee houdt zal hij vinden wat hij zoekt. Wat hij ten diepste zoekt.

10. Verwante documenten

3)
Zie hoofdstuk 4 en 5 van mijn document “De geschiedenis van het Hebreeuws”.
4)
Weinreb, Friedrich (1976), De Bijbel als schepping, p. 61.
5)
De Zohar is het belangrijkste boek van de middeleeuwse Kabbala.
6)
Laenen, J.H. (1998), Joodse mystiek. Een inleiding, p. 140.
7)
Weinreb, F. (1993), Het Hebreeuwse Alfabet, les 10, p. 42, 43.
8)
Weinreb, Friedrich (1993), Het mensbeeld in de Kabbala, p. 20.
9)
Luria is een 16e eeuwse kabbalist met een enorme invloed op het latere kabbalisme
10)
Laenen, J.H. (1998), Joodse mystiek. Een inleiding, p. 176-181.
11)
Weinreb, F. (1992), Het Hebreeuwse Alfabet Les 1, p. 23.
12)
De Sefer Jetsirah wordt vaak gezien als het oudste Kabbalistische werk. Het dateert uit de eerste eeuwen van de jaartelling. Het heeft enorme invloed gehad op de Kabbalisten van de middeleeuwen.
13)
Weinreb, F. (1992), Het Hebreeuwse alfabet, Les 1, p. 23, 24.
14)
Weinreb, F. (1992), Het Hebreeuwse alfabet, Les 4, p. 36.
15)
Weinreb, F. (1992), Het Hebreeuwse alfabet, Les 1, p. 24, 25.
16)
Weinreb, F. (1992), Het Hebreeuwse alfabet, Les 1, p. 28.
17)
Weinreb, F. (1992), Het Hebreeuwse alfabet, Les 4, p. 32.
18)
Weinreb, F. (1992), Het Hebreeuwse alfabet, Les 5, p. 33-35.